§ 1.2 De collectieve vraag

§ 1.2 De collectieve vraag
Hoe wordt de totale vraag naar een product bepaald?

Kernwoorden:
- prijsafzetlijn
- consumentensurplus
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

§ 1.2 De collectieve vraag
Hoe wordt de totale vraag naar een product bepaald?

Kernwoorden:
- prijsafzetlijn
- consumentensurplus

Slide 1 - Tekstslide

De collectieve vraag

Een producent is geïnteresseerd in de vraag van alle consumenten bij elkaar opgeteld: de collectieve vraag(lijn).


Je bepaalt de collectieve vraag(lijn) door de vraag van alle consumenten bij elkaar op te tellen.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 4 - Tekstslide

Prijsafzetlijn

Als we de vraaglijn van de totale markt tekenen, tekenen we de vraaglijn als een doorgetrokken lijn. Deze noemen we ook wel de prijsafzetlijn (curve). Deze geeft dus het verband weer tussen de prijs en de totale (collectieve) vraag.


De vraaglijn verloopt ................................; als de prijs stijgt, zal de vraag ...........................................

Slide 5 - Tekstslide

Prijsafzetlijn

Als we de vraaglijn van de totale markt tekenen, tekenen we de vraaglijn als een doorgetrokken lijn. Deze noemen we ook wel de prijsafzetlijn (curve). Deze geeft dus het verband weer tussen de prijs en de totale (collectieve) vraag.


De vraaglijn verloopt dalend; als de prijs stijgt, zal de vraag afnemen.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel dat een vraagfunctie wordt gegeven door: qv = -2p + 20
Tekenen in de grafiek:
Stap 1: bepaal snijpunt met p-as: 
q = 0 
Stap 2: bepaal snijpunt met q-as: 
p = 0 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel dat een vraagfunctie wordt gegeven door: qv = -2p + 20
Stap 1: bepaal snijpunt met p-as: 
q = 0 
0 = -2p + 20 2p = 20 p = 10
Stap 2: bepaal snijpunt met q-as: 
p = 0 
qv = - 2 x 0 + 20 = 20

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Consumentensurplus
Het consumentensurplus wordt gegeven door het gedeelte tussen de vraaglijn en de prijs.
Stel dat de prijs gelijk is aan 6.
De vraag is dan gelijk aan 
-2 x 6 + 20 = 8.
Oppervlakte driehoek consumentensurplus = 
½ x (10 – 6) x 8 = ½ x 4 x 8 = ½ x 32 = 16 

Slide 10 - Tekstslide

Als de prijs gaat dalen, neemt het consumentensurplus ...........

Stel prijs wordt € 4-. 
Hoe groot is dan het consumentensurplus?
........................................................................................................................................................................................................


Slide 11 - Tekstslide

Als de prijs gaat dalen, neemt het consumentensurplus toe.

Stel prijs wordt € 4-. 
Hoe groot is dan het consumentensurplus?
½ x (10 – 4) x 12 = ½ x 6 x 12 = ½ x 72 = 36


Slide 12 - Tekstslide