2B. Ch2. Oefentoets. Part 1

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Basis
Gebruik deze LessonUp om te leren voor de toets

Vocabulary - Theme words, A Watching + C Reading
Leer Nederlands-Engels & Engels-Nederlands

Grammar - Past continuous + past simple vs past continuous
Maak gebruik van de onregelmatige werkwoorden lijst

Slide 2 - Tekstslide

to be ill
to throw up
headache
black eye
feel sick
sore throat
ziek zijn
overgeven
keelpijn
blauw oog
hoofdpijn
misselijk voelen

Slide 3 - Sleepvraag

He fell down, now his knee is swollen
Vertaal swollen
A
gebroken
B
blauw
C
opgezwollen
D
beschadigd

Slide 4 - Quizvraag

My ankle hurts
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

My favourite .... (groenten) are spinach and cauliflower
A
fruits
B
vegetables
C
leafy greens
D
beans

Slide 6 - Quizvraag

Which picture shows dairy products?
A
B
C
D

Slide 7 - Quizvraag

My sister broke her arm yesterday
A
B
C
D

Slide 8 - Quizvraag

I feel a lot of ...(druk) to do well in school
A
pressure
B
busy
C
outgoing
D
fear

Slide 9 - Quizvraag

I was drinking tea when my throat started to hurt
A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

My brother has a very healthy .... (manier van leven)
A
living way
B
lifestyle
C
lifecycle
D
manner of life

Slide 11 - Quizvraag

food poisoning
dizzy
mean well
encourage
definitely
taste
voedsel vergiftiging
duizelig
proeven
aanmoedigen
goed bedoelen
absoluut

Slide 12 - Sleepvraag

Vertaal naar het Engels
gootsteen

Slide 13 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
proeven

Slide 14 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
ijskompres

Slide 15 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
een pauze nemen

Slide 16 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
inademen

Slide 17 - Open vraag

Past continuous
Als je wilt vertellen dat iets in het verleden voor een langere tijd aan de gang was, gebruik je de past continuous.

Om de past continuous te maken, gebruik je:
Was/were + werkwoord + ing
Was / were
Je gebruikt was bij I, he, she & it.
Je gebruikt were bij you, we & they.

Slide 18 - Tekstslide

Choose the correct form:
We ... (play) a game.
A
was playing
B
were playing

Slide 19 - Quizvraag

My sister ... (cook) dinner
A
was cooking
B
were cooking

Slide 20 - Quizvraag

Choose the correct form:
I ... (writing) a story.
A
was writing
B
were writing

Slide 21 - Quizvraag

My friends and I .... (wait) in line to get tickets for Harry Styles for over 2 hours!
A
was waiting
B
were waiting

Slide 22 - Quizvraag

Gebruik de past continuous
We .... (to eat) lunch at the cafeteria

Slide 23 - Open vraag

Gebruik de past continuous
You .... (to talk) all afternoon

Slide 24 - Open vraag

Gebruik de past continuous
The candles ... (to burn) all night

Slide 25 - Open vraag

Gebruik de past continuous
I .... (to cook) my favourite vegetables for dinner

Slide 26 - Open vraag

Past simple vs. past continuous
De past simple en de past continuous kun je in één zin gebruiken. 
De activiteit die dan het langst duurt, is de past continuous.
De activiteit die dan het kortst duurt, is de past simple.
Past simple
  1. Werkwoord + ed
  2. Onregelmatig werkwoord

Slide 27 - Tekstslide

Choose the correct form:
I ... (take) a shower, when you ... (call).
A
took, are calling
B
was taking, called

Slide 28 - Quizvraag

Choose the correct form:
My phone ... (break) while I ... (skate).
A
broke, was skating
B
was breaking, skated
C
breaked, was skating
D
was braking, skoot

Slide 29 - Quizvraag

Choose the correct form:
She .... (wait) at the doctor's office when she ...(faint)
A
waited, was fainting
B
was waiting, fainted

Slide 30 - Quizvraag

Choose the correct form:
They .... (drive) when their favourite song ... (come) on
A
drove, was coming
B
drove, were coming
C
was driving, came
D
were driving, came

Slide 31 - Quizvraag

The doctor ... (to examine) me when you ... (to call).

Slide 32 - Open vraag

I ... (to feel) a lot of pressure at work until I ... (to choose) to quit!

Slide 33 - Open vraag

He .... (to bleed) badly until it finally ... (to stop)

Slide 34 - Open vraag

When they ... (to leave) the museum, the sun ... (to shine)

Slide 35 - Open vraag