oefenen voor de toets

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

programma

• werkwoorden oefenen voor de toets
• leerblad werkwoorden uitdelen
• poll ?

tegenwoordige tijd

ik loop	ik word
jij loopt	jij wordt
wij lopen	wij worden
loop jij	word jij

Welk team … de wedstrijd zaterdag, denk je? (winnen)

Morgen ..........… het vlees, dus dat moet vandaag op. (bederven)

Morgen ….. je om tien uur opgehaald voor kamp. (worden)

verleden tijd. 

  

Denk aan ’t kofschip.

Ik …........ op zaterdag vaak met mijn vader. (vissen)

De dj … erg goed op het feestje. (draaien)

Gister ....…… ik heel hard om het verlies. (huilen)

voltooid deelwoord.  

Je hebt mij .......… met je mooie lach. (betoveren)

De jongen heeft zijn oma met een onverwacht bezoekje …. (verrassen)

Het kleine egeltje werd … door de koplampen van de auto. (verblinden)

Spelling 

Welke sin iz faut?

1. Het brood wordt gegeten door mij.
2. Vader dommelt een beetje na een dag hard werken.
3. Pieter verveelt zich tijdens de les.
4. Anja voeldt zich niet thuis in de nieuwe flat.

Welke sin iz faut?

1. Dirk let steeds vaker niet op in de les.
2. In het Fries worden woorden anders uitgesproken
3. Deze oorlog word op de computer uitgevochten.
4. De overheid neemt afscheid van het basiswerk

Welke sin iz faut

1. De boer heeft het hele land geploegd.
2. Erik betaaldde weer zijn rekeningen niet op tijd.
3. De vis kronkelt op het droge.
4. Ze waren moe, maar hielden het allemaal goed vol.

Welke sin iz faut

1. Moeder roerdt met een houten lepel in de saus.
2. Piet heeft het zo niet bedoeld.
3. Vanaf de tribune aanschouwt hij de wedstrijd..
4. Hans was nog nooit op de maan geweest.

Welke zin is goed

1. Mochd je het schilderij willen bekijken, het hangt in een museum in Amsterdam.
2. Mogt je het schilderij willen bekeken, het hangt in een museum in Amsterdam.
3. Mocht je het schilderij willen bekijken, het hangt in een museum in Amsterdam.
4. Mocht je het schilderij willen bekeken, het hangt in een museum in Amsterdam.

Welke zin is goed

1. Het blijft moeilijk om een record te verbeeteren
2. Het blijfd moeilijk om een record te verbeeteren
3. Het blijft moeilijk om een record te verbeteren
4. Het blijfd moeilijk om een record te verbeteren.

zet de zin in de juiste volgorde

hebben een moeilijke toets vandaag de jongens van de klas.

op rood alle stoplichten staan de hele dag.

werkwoord invullen

Ik heb aan de docent … wanneer de toets plaats zal vinden.

Gistermiddag heb ik mijn training helaas …..........

meervoud maken

één pizza – twee …

één veldmuis – twee

één regenboog – twee …