Naamvallen herhaling basis (ontleden 1ste, 3de en 4de)

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
                Lernziele dieser Unterrichtsstunde:

1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
2. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.
4. Je kent de vormen van het persoonlijk voornaamwoord.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
                Lernziele dieser Unterrichtsstunde:

1. Je weet hoe je het stappenplan naamvallen moet gebruiken.
2. Je kunt zinnen in het Duits ontleden.
2. Je kent de vormen van de DER-groep en EIN- Gruppe.
4. Je kent de vormen van het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Der Gruppe & Ein Gruppe

Slide 2 - Tekstslide

Kurz üben...

Slide 3 - Tekstslide



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 4 - Quizvraag

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 5 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-
B
mein-
C
solch-
D
manch-

Slide 6 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dein-
B
ihr-
C
dem
D
die

Slide 7 - Quizvraag

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 8 - Quizvraag

Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe

Slide 9 - Quizvraag

Welches Wort gehört nicht zu der Ein-Gruppe?
A
ein
B
kein
C
euer
D
manch

Slide 10 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
dein-
B
mein-
C
unser-
D
den

Slide 11 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
ein- Gruppe
A
euer-
B
dies-
C
Ihr-
D
ihr-

Slide 12 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer

Slide 13 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie

Slide 14 - Quizvraag

Stappenplan naamvallen
Stap 1: Wat is het geslacht? 
Stap 2: Staat er een voorzetsel in de zin?
Ja          Kies meteen de juiste groep en vorm.   
Nee           Ga naar stap 3.   
Stap 3: ontleden en kies de juiste groep en vorm.
   

Slide 15 - Tekstslide

Kurz üben...

Slide 16 - Tekstslide


Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 17 - Quizvraag


Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag


Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e

Slide 20 - Quizvraag

Welke volgorde van de naamvallen is juist?
Meine Frau gibt unserem Kind ein Buch.
A
1e, 4e, 3e
B
3e, 4e, 1e
C
1e, 3e, 4e
D
4e, 1e, 3e

Slide 21 - Quizvraag

Mehr üben auf:

https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm

Slide 22 - Tekstslide