In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
BS 5 Transport door membranen
Deel 1
Slide 1 - Tekstslide
Actie
Lezen en maken basisstof 1.5
Lezen en maken basisstof 1.6
HULP NODIG? vinger omhoog
KLAAR? examentrainer van thema 1 maken, leren voor de practicumtoets, starten met thema 2
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
WAT
* lezen basisstof 1.5
* maken testjezelf 1.2 en 1.3
** maken + nakijken opdr. 77 t/m 92
** maken werkblad osmose, diffusie en concentratie
*** maken testjezelf 1.5
HOE
individueel
in stilte
HULP NODIG
kijk in de tekst in je basisstof
schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
actie - IN STILTE
Slide 3 - Tekstslide
WAT
* lezen basisstof 1.4
* maken testjezelf 1.5
* maken werkblad osmose, diffusie en concentratie
** maken + nakijken opdr. 57 t/m 74
*** maken testjezelf 1.4
HOE
individueel
in stilte
HULP NODIG
kijk in de tekst in je basisstof
schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
actie - IN STILTE
Slide 4 - Tekstslide
Deel 1 van de basisstof
Membranen (opbouw en functie)
Concentratie
Diffusie en osmose
Osmotische waarde en osmotische druk
Osmose bij dierlijke en plantaardige cellen
Slide 5 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
De opbouw van het celmembraan beschrijven;
De concentratie van een oplossing berekenen;
Uitleggen wat diffusie en osmose is, en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten;
Slide 6 - Tekstslide
Celmembraan
laag rondom cellen en celorganellen
functie = afsluiten van de celinhoud en/of organelinhoud
opgebouwd uit fosfolipiden.
Slide 7 - Tekstslide
Membranen
Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen af.
Deze stoffen passeren het celmembraan.
Het celmembraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden: fosfor --> hydrofiele kop, in aanraking met intern en extern milieu vetzuren --> hydrofobe staart, staarten liggen naar elkaar toe
Tussen de fosfolipiden in bevinden zich eiwitmoleculen en erop koolhydraatketens.
Slide 8 - Tekstslide
Fosfolipiden
Dubbele laag
Celmembraan
Membranen rondom celorganellen
Slide 9 - Tekstslide
Fosfolipiden
vetachtige stof met een fosfaatgroep
vormt een dubbele laag
celmembraan
membranen rondom organellen
Hydrofiel: houdt van water, trekt water aan
Hydrofoob: houdt niet van water, stoot water af
Slide 10 - Tekstslide
Opbouw celmembraam
Slide 11 - Tekstslide
Functie van de onderdelen
Fosfolipiden: scheidt het intracellulaire (binnen de cel) milieu van het extracellulaire (buiten de cel) milieu, waardoor de cel beschermd blijft.
Eiwitmoleculen: transport van stoffen in en uit de cel
Koolhydraatketens: herkenning van de cel door andere cellen
Cholesterol: stevigheid
Slide 12 - Tekstslide
Intracellulaire milieu
In onze cellen is een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is.
Slide 13 - Tekstslide
Concentratie
Concentratie is uit te drukken in:
Gram per gram (g/g)
Gram per liter (g/L of GL-1)
Gram per kubieke decimeter (g/dm3 of g dm-3)
Procenten (%)
Parts per million (ppm, 0,0001%)
Slide 14 - Tekstslide
Fysiologische zoutoplossing
Wordt o.a. toegediend bij een bloedtransfusie.
Het bootst de zoutconcentratie na die we in ons lichaam vinden.
Belangrijk voor onze cellen.
Oplossing van 0,9% NaCl. =9 gram keukenzout oplossen in 991 gram water (9/1000 deel)
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen met concentraties - opgaven
Je maakt 250 ml fysiologische zoutoplossing. Hoeveel g keukenzout moet je oplossen?
Je maakt 20g keukenzoutoplossing van 5%. Hoeveel g zout en hoeveel g water heb je dan nodig?
Kristel lost 3g keukenzout en 2g suiker op in 20g water. Hoe groot is de concentratie zout, en hoe groot is de concentratie suiker?
Slide 16 - Tekstslide
Oefenen met concentraties - antwoorden
Een fysiologische zoutoplossing bevat 0,9% zout. Je moet dan (250 x 0,9 : 100=) 2,25 g zout oplossen.
Voor 20 g keukenzoutoplossing van 5% heb je (20 x 5 : 100=) 1 g zout en (20-1=) 19 g water nodig.
Het totale gewicht van de oplossing is ( 3 + 2 + 20=) 25 g. De zoutconcentratie is dan (3 : 25 x 100=) 12% en de suikerconcentratie is dan (2 : 25 x100=) 8%.
Slide 17 - Tekstslide
Typen membranen
Een permeabel membraan is een doorlatend membraan waar moleculen doorheen kunnen die kleiner zijn dan poriën in de wand.
--> verplaatsing van de opgeloste stof = diffusie
Een semipermeabel of selectief membraan is een doorlatend membraan waar alleen kleine moleculen doorheen kunnen
--> verplaatsing van de vloeistof (vaak water) = osmose
Slide 18 - Tekstslide
Transport door membranen
Membranen zijn semi-permeabel
Semi-permeabel = half doorlatend
Membranen zijn opgebouwd uit fosfolipiden (vetachtige stoffen) GEVOLG: Vetachtige en kleine moleculen (O2, CO2) bewegen zich gemakkelijk door het membraan.
Slide 19 - Tekstslide
Diffusie
Diffusie is de verplaatsing van een opgeloste stof van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie.
Diffusie vindt plaats in gasvormig of vloeibaar medium, bijv. lucht of water
Door diffusie verdelen moleculen zich homogeen (=gelijkmatig) over de beschikbare ruimte --> de concentratie is uiteindelijk overal gelijk
De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur en het medium.
Slide 20 - Tekstslide
Diffusie door een permeabele wand
--> de opgeloste stof verplaatst zich
Slide 21 - Tekstslide
Osmose
Osmose is diffusie van water door een semipermeabel membraan van een plek met de laagste concentratie aan opgeloste stoffen naar een plek met de hoogste concentratie aan opgeloste stoffen.
Het semipermeabel membraan laat wel de vloeistof door, maar niet de opgeloste stoffen!
Slide 22 - Tekstslide
Osmose door een semipermeabele wand
--> de vloeistof verplaatst zich
Slide 23 - Tekstslide
Osmostische waarde/druk
Osmotische waarde is het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid.
Hoe meer deeltjes, hoe hoger de osmotische waarde.
Osmotische druk is het drukverschil dat tussen twee oplossingen van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose.
--> de oplossing met de hoogste osmotische waarde oefent aanzuigkracht uit op de andere oplossing
De grootte van de osmotische druk wordt bepaald door de concentratie opgeloste deeltjes in een oplossing.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Cellen <-> Osmotische waarde
Dierlijke en plantaardige cellen reageren op veranderingen van de osmotische waarde van het vocht in hun directe omgeving.
Isotone oplossing: osmotische waarde van de oplossing (extracellulair milieu van de cel) is gelijk aan osmotische waarde in de cel (intracellulair milieu)
Hypotone oplossing: osmotische waarde van de oplossing is kleiner dan de osmotische waarde in de cel
Hypertone oplossing: osmotische waarde van de oplossing is groter dan de osmotische waarde in de cel
Slide 26 - Tekstslide
Osmose bij dierlijke cellen
Dierlijke cellen streven naar een isotone omgeving -->het volume in de cel blijft gelijk.
Slide 27 - Tekstslide
Osmose bij plantaardige cellen
Plantaardige cellen streven naar een hypotone omgeving --> osmotische druk neemt toe=turgor --> water gaat de cel in --> biedt stevigheid
Slide 28 - Tekstslide
Osmose bij plantaardige cellen
hypotone oplossing BUITEN de cellen (LAGE osmotische waarde)
water gaat door osmose de cel in TURGOR
isotone oplossing BUITEN de cellen (GELIJKE osmotische )
niet stevig, geen druk, er gaat evenveel water de cel in dan uit
hypertone oplossing BUITEN de cellen (HOGERE osmotische)
water gaat door osmose de cel uit en celmembraan laat los van de celwand PLASMOLYSE
Slide 29 - Tekstslide
Plasmolyse rode ui
Slide 30 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: opdracht 78, 80, 82,83,84
Hoe: Alleen of in tweetallen (fluisteren)
Tijd: 15 minuten
Hulp: Steek je vinger op of overleg met je buur
Klaar: Bekijk je opdrachten en evalueer deze. Maak de test jezelf, lees daarna basisstof 5 zelf door
Uitkomst: Basisstof 5 deel 1 is af
Slide 31 - Tekstslide
6 oktober:
Practicumtoets osmose (1x)
leren:
basisstof 1.5 +
microscopievaardigheden: tekenregels + preparaat maken + scherp stellen