afronden 4.2 + UL 4.3 EN 4.4 (2MAVO - nieuwe boek = 8.2)

Open je boek
op basisstof 4.2
EN start meteen met nakijken

1

Stoffen die de werking van organen regelen noem je  hormonen.

Deze stoffen komen bij organen terecht via het bloed.
2

1 - bij een meisje
2 - bij een meisje
3 - bij een jongen
4 -bij een jongen
5 - bij een jongen
6 - bij een meisje
7 - bij een meisje
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Open je boek
op basisstof 4.2
EN start meteen met nakijken

1

Stoffen die de werking van organen regelen noem je  hormonen.

Deze stoffen komen bij organen terecht via het bloed.
2

1 - bij een meisje
2 - bij een meisje
3 - bij een jongen
4 -bij een jongen
5 - bij een jongen
6 - bij een meisje
7 - bij een meisje

Slide 1 - Tekstslide

3
Dat er secundaire geslachtskenmerken ontstaan.

5a.
Pubishaar en okselhaar beginnen pas te groeien in de puberteit. Dat is de periode waarin mensen geslachtsrijp worden.


5b. 
Je lichaam produceert deze geur vanaf de puberteit wanneer je geslachtsrijp bent. Andere mensen kunnen jouw unieke geur aantrekkelijk vinden.

Slide 2 - Tekstslide

6a.
Jongens groeien gemiddeld het snelst. Jongens kunnen gemiddeld maximaal 10 cm per jaar groeien, meisjes maximaal 9 cm per jaar.

6b.
meisjes
6c. 
Nee, want de grafiek laat gemiddelden zien. Er zijn ook 11-jarige meisjes die kleiner dan 11-jarige 
jongens. 

Slide 3 - Tekstslide

7a.
door de productie van hormonen

7b.
Veranderingen kunnen zijn: minder goed luisteren, geen aandacht hebben voor baasjes, boos of agressief reageren naar andere honden.

7c.
Veranderingen kunnen zijn: stemmingswisselingen (het ene moment willen knuffelen en het andere moment boos zijn) en grenzen verleggen.

7d. Voorbeeld van juiste antwoorden:
• zelfstandig worden
• minder goed luisteren naar ouders
• sneller boos worden
• grenzen verleggen en/of opzoeken

Slide 4 - Tekstslide

Sluit je boek!
timer
0:15

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 4.3: vruchtbaar worden
  • Ik kan uitleggen hoe zaadcellen en eicellen worden gevormd.
  • Ik kan de menstruatiecyclus beschrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Vruchtbaarheid
  • Eicellen en zaadcellen zijn de geslachtscellen van de mens.

  •  Uit deze cellen kan een nieuw mens ontstaan. 

  • Vanaf het moment dat je vruchtbaar bent, kun je je dus voortplanten.

Slide 7 - Tekstslide

Vorming zaadcellen
  • Als een jongen ongeveer 13 jaar is, worden zijn teelballen onder invloed van geslachtshormonen actief. 
  • Ze produceren elke dag vele miljoenen mannelijke geslachtscellen: de zaadcellen (spermacellen). 
  • De teelballen liggen in de balzak. 
  • De temperatuur in de balzak is iets lager dan die in de buikholte. 
  • Dat is gunstig voor de ontwikkeling van de zaadcellen.
  • De zaadcellen worden tijdelijk opgeslagen in de bijballen.

Slide 8 - Tekstslide

Vorming zaadcellen
  •  De zaadleiders vervoeren de zaadcellen.
  • De zaadblaasjes en de prostaat voegen vocht toe aan de zaadcellen. 
  • Het vocht uit de zaadblaasjes bevat voedingsstoffen voor de zaadcellen zodat deze in de baarmoeder/eileider van een vrouw nog een aantal dagen kunnen overleven. 
  • Het vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat met de zaadcellen samen noem je sperma. 
  • Nauwelijks 1% van het sperma bestaat uit zaadcellen. 
  • Bij de prostaat komen de zaadleiders uit in de urinebuis. 
  • De urinebuis loopt door de penis. 
  • De urinebuis vervoert zowel sperma als urine, maar niet op hetzelfde moment.
  • Bij een man produceren de teelballen tot op hoge leeftijd geslachtshormonen. Een man kan daardoor tot op hoge leeftijd zaadcellen vormen en is dus tot op hoge leeftijd vruchtbaar. 

Slide 9 - Tekstslide

Rijping eicel


  • Eicellen zijn vrouwelijke geslachtscellen. 
  • Vanaf de geboorte zitten bij een vrouw honderdduizenden onrijpe   eicellen in de eierstokken. 
  • Vanaf de puberteit rijpt ongeveer één keer per vier weken een eicel. 
  • Die eicel komt dan vrij uit een eierstok. 
  • Dit heet de ovulatie of eisprong.  

Slide 10 - Tekstslide

Rijping eicel
  • Via de eileider gaat de eicel naar de baarmoeder. 
  • Een eicel blijft na de ovulatie maar 12 tot 24 uur in leven. Daarna sterft hij af. De resten worden opgenomen in het bloed. Dit gebeurt in een eileider.
  • Als de eicel na de ovulatie is bevrucht door een zaadcel van een man, kan hij wel in leven blijven. 
  • In de baarmoeder kan de bevruchte eicel zich                                                                             ontwikkelen tot een kind. 
  • De vrouw is dan zwanger.

Slide 11 - Tekstslide

Menstruatie
  • De wand van de baarmoeder bestaat uit een dikke laag spieren en is vanbinnen bekleed met baarmoederslijmvlies. 
  • Het slijmvlies bevat veel bloedvaten. 
  • In dit baarmoederslijmvlies kan een bevruchte eicel zich vastzetten en ontwikkelen tot een kind.
  • Als een eicel niet bevrucht is, laat het baarmoederslijmvlies gedeeltelijk los. 
  • Dit gebeurt ongeveer één keer per vier weken. 
  • Hierbij komt ook bloed vrij. 
  • Door samentrekkingen van de spierlaag van de baarmoederwand wordt het slijmvlies met bloed afgevoerd (zie afbeelding ). 
  • Dit afstoten van een deel van het baarmoederslijmvlies heet menstruatie of ongesteld zijn. 


Slide 12 - Tekstslide

Menstruatie



  • Tussen hun 10e en 16e jaar worden de meeste meisjes voor het eerst ongesteld. 
  • Bij sommige meisjes of vrouwen duurt de menstruatie een dag of drie, bij anderen een week.
  • De samentrekkingen van de baarmoederwand kunnen voelen als pijnlijke buikkrampen.
  • Meisjes en vrouwen kunnen zich vlak voor en tijdens de menstruatie zenuwachtig of verdrietig voelen. 
  • Sommigen zijn sacherijnig of afwezig, of hebben last van hoofdpijn, buikpijn, rugpijn of spierpijn. Er zijn ook vrouwen die nergens last van hebben. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Menstruatie/ ongesteld zijn

Een cyclus duurt ongeveer 28 dagen....
Dag 1 = de eerste menstruatie dag

Gebeurtenissen achtereenvolgens tijdens menstruatiecyclus:
1.  menstruatie
2. één eicel rijpt & slijmvlies groeit
3. eisprong
4. geen bevruchting = 
5. slijmvlies wordt deels afgestoten



Slide 15 - Tekstslide

Menstruatie (horizontaal)
Menstruatie (cyclus)

Slide 16 - Tekstslide

Maandverband
Er zijn verschillende middelen te koop voor het opvangen van het slijmvlies en het bloed. 

Ga hier hygiënisch mee om, 
dus met schone handen verwisselen 
en tijdig vervangen. 

Slide 17 - Tekstslide

Overgang 
en 
menopauze


  • Wanneer een vrouw gemiddeld tussen de 40 en 60 jaar oud is, worden steeds minder geslachtshormonen aangemaakt.
  • De vrouw komt dan in de overgang. 

  • Uiteindelijk rijpen er geen eicellen meer en kan een vrouw niet meer zwanger worden. 
  • Ze wordt dan niet meer ongesteld. Dit noem je de menopauze.

Slide 18 - Tekstslide

Ga nu aan de slag met:

  • ONLINE maken van 4.3 - opdracht 1 t/m 4 + 6
  • IN JE WERKBOEK maken van 4.3 - opdracht 7
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen 4.4: zwanger worden
  • Ik kan de kenmerken van zaadcellen en eicellen noemen.
  • Ik kan beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.
  • Ik kan beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.
  • Ik kan uitleggen wat prenataal onderzoek is en hiervan voorbeelden noemen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Zaadcellen/eicellen
-Grootte?
-Zelf bewegen?
-Hoeveel?

Slide 23 - Tekstslide

Zaadcellen/eicellen

Slide 24 - Tekstslide

Erectie 
  • Bij een erectie zijn geslachtsorganen groter en steviger doordat de   zwellichamen gevuld zijn met bloed. Een erectie van een man ontstaat door de drie zwellichamen in de penis.
  • Erecties ontstaan vaak door seksuele opwinding.
  • Bij geslachtsgemeenschap brengt een man zijn stijve penis in de vagina van een vrouw. 
  • Door bewegingen van man en vrouw beweegt de penis in de vagina op en neer. De eikel van de penis wordt daarbij voortdurend geprikkeld.
  • Daardoor kan de man een zaadlozing krijgen (‘klaarkomen’). 

Slide 25 - Tekstslide

Erectie 
  • Bij een zaadlozing komt het sperma met schokken naar buiten. 
  • Het sperma komt dan in de vagina van de vrouw.
  • Sperma is kleverig en melkwit van kleur. 
  • Jongens en mannen kunnen op de vervelendste momenten een erectie krijgen. Bijvoorbeeld tijdens een doktersonderzoek, bij een stoeipartij of bij intiem dansen. Vaak hebben jongens en mannen ’s nachts een erectie.
  • ’s Nachts kunnen jongens ook spontaan een zaadlozing krijgen. Dit noem je een natte droom. 
  • Een natte droom heeft vaak niets met (dromen over) seks te maken.

Slide 26 - Tekstslide

Zwellichamen vrouw
  • Wanneer een vrouw seksueel opgewonden is, vullen de zwellichamen van de clitoris zich met bloed
  • Ze zwellen op en vormen een soort kussentje. Hierdoor kan de penis gemakkelijker de vagina in tijdens de geslachtsgemeenschap.
  • De wand van de vagina en klieren in de wand van de binnenste vulvalippen produceren bij seksuele opwinding slijm. Hierdoor wordt de toegang tot de vagina nat en glad en wordt geslachtsgemeenschap gemakkelijker.
  • Als de vagina en de vulvalippen bij seksuele opwinding voldoende slijm hebben geproduceerd en de vrouw ontspannen is, doet geslachtsgemeenschap geen pijn. Ook niet bij de eerste keer. Als een meisje bloed verliest tijdens de eerste keer, komt dit meestal omdat ze niet voldoende ontspannen en/of opgewonden is. 

Slide 27 - Tekstslide

Bevruchting
  • Bij de bevruchting versmelt de kern van een mannelijke geslachtscel met de kern van een vrouwelijke geslachtscel. 
  • Dit vindt plaats in de eileider.
  • Een eicel is de grootste menselijke cel.
  • Een eicel is zo groot doordat hij veel reservevoedsel bevat. 
  • Dit reservevoedsel is nodig voor de eerste ontwikkeling als de eicel wordt bevrucht. 
  • Vlak voor de bevruchting dringt de kop van een zaadcel de eicel binnen . 
  • De zweepstaart van de zaadcel blijft achter. 
  • Zodra de kop (kern) van een zaadcel de eicel is binnengedrongen, wordt de buitenste laag van de eicel ondoordringbaar. 
  • Hierdoor kunnen andere zaadcellen deze eicel niet meer binnendringen.  

Slide 28 - Tekstslide

Bevruchting
  • Met de zweepstaart kan een zaadcel zich voortbewegen.  (zaadcel is kleinste menselijke cel) 
  • De zaadcellen ‘zwemmen’ na een zaadlozing de baarmoeder en de eileiders in. 
  • Ze kunnen 2 tot 3 dagen overleven in het lichaam van de vrouw. Eicellen blijven 12 tot 24 uur in leven na de ovulatie. 
  • Als de zaadcellen in de eileider een levende eicel tegenkomen, kan de eicel bevrucht worden.
  • De periode in de menstruatiecyclus waarin een eicel bevrucht kan worden, noem je de ‘vruchtbare periode’.

Slide 29 - Tekstslide

eerste celdelingen 
en 
innesteling


  • De bevruchte eicel gaat zich meteen na de bevruchting een aantal keren delen
  • Het klompje cellen dat zo ontstaat, gaat via de eileider naar de baarmoeder. 
  • Het baarmoederslijmvlies is na de ovulatie erg dik en bevat veel bloedvaten. 
  • Het klompje cellen zet zich vast in het slijmvlies van de baarmoeder. Dat heet innesteling.
  • Het baarmoederslijmvlies wordt dan niet afgestoten en er vindt geen menstruatie plaats. 
  • De vrouw is zwanger. 
  • Gedurende de zwangerschap wordt een vrouw niet ongesteld.
  • De innesteling van het klompje cellen vindt 5 tot 7 dagen na de ovulatie plaats. 
  • Het klompje cellen groeit uit tot een kind dat ± 38 weken na de bevruchting geboren wordt.

Slide 30 - Tekstslide

vruchtwater

  • Meteen na de innesteling ontstaan 2 vruchtvliezen. 
  • Daarbinnen bevindt zich vloeistof: het vruchtwater. 
  • Het embryo, en later de foetus, drijft in het vruchtwater. 
  • Hierdoor wordt het beschermd tegen stoten, uitdroging en wisseling van temperatuur. 
  • De eerste maanden van de zwangerschap kan het embryo/de foetus zich gemakkelijk bewegen in het vruchtwater. 

Slide 31 - Tekstslide

eerste weken  van
de zwangerschap


  • Het kind dat zich in de baarmoeder ontwikkelt, heet de eerste weken embryo
  • Vanaf de achtste week na de bevruchting tot aan de geboorte noem je het een foetus (spreek uit: feutus). 
  • De eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding van het embryo.  

Slide 32 - Tekstslide

verdere zwangerschap
  • Na de eerste weken ontstaat de placenta of moederkoek
  • Dat is een speciaal deel van de baarmoederwand waar bloed in                                                 bloedvaten van de foetus vlak langs het bloed van de moeder stroomt.
  • Hierdoor kunnen stoffen worden uitgewisseld van het bloed van de moeder naar het bloed van de foetus en omgekeerd. 
  • Het bloed van de moeder stroomt niet door de foetus, maar blijft door dunne                         vliezen gescheiden van het bloed van de foetus. 
  • Zuurstof en voedingsstoffen gaan van het bloed van de moeder naar het                                         bloed van de foetus. 
  • Afvalstoffen gaan van het bloed van de foetus naar het bloed van de moeder. 
  • De foetus is door de navelstreng verbonden met de placenta.

Slide 33 - Tekstslide

Prenataal onderzoek

Slide 34 - Tekstslide

echo en prenataal onderzoek
Tijdens de zwangerschap kan worden onderzocht of de moeder een grotere kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking of erfelijke ziekte. Dit noem je prenataal onderzoek (pre = voor, nataal = de geboorte). Ook kan het geslacht van de baby worden bepaald. Prenatale tests zijn niet verplicht.
  • Als een vrouw 8 tot 10 weken zwanger is, wordt meestal een echo (echografie) gemaakt. 
  • Bij een echo ontstaat met behulp van geluidsgolven een beeld van de foetus in de baarmoeder. 
  • Deze eerste echo is de termijnecho. Aan de hand van deze echo kan de verloskundige precies bepalen hoeveel weken de vrouw zwanger is en wanneer het kind dus ongeveer geboren zal worden.

Naast de (gratis) echo’s die nodig zijn voor onderzoek aan de foetus, kunnen aanstaande ouders ook een pretecho laten maken. 
Een pretecho dient alleen om de foetus alvast te zien.
Dat kan ook in 3D of 4D.

Slide 35 - Tekstslide

Prenatale test
  • De eerste prenatale test die een moeder krijgt aangeboden, is de NIPT
  • NIPT staat voor  en is vanaf de tiende week mogelijk. 
  • Bij deze test wordt bij de moeder bloed afgenomen en onderzocht. 
  • In het bloed zit een beetje DNA van de placenta
  • DNA is het erfelijk materiaal in de celkern van iedere lichaamscel. 
  • Het DNA van de placenta is bijna altijd hetzelfde DNA als dat van het kind. 
  • Uit het bloedonderzoek kan blijken dat er een verhoogde kans is op een kind met een erfelijke aandoening, zoals het syndroom van Down. 

Na ongeveer dertien weken zwangerschap kan weer een echo worden gemaakt (zie afbeelding 10.1). Bij deze 13 wekenecho wordt de foetus onderzocht op verschillende aangeboren afwijkingen aan het hart, de hersenen, de organen en de ledematen. Ook wordt er gekeken naar de groei van de foetus, de placenta en de hoeveelheid vruchtwater.
Na ongeveer twintig weken vindt de 20 wekenecho plaats. Deze echo lijkt veel op de 13 wekenecho, maar bij de 20 wekenecho kan ook het geslacht van de foetus worden bepaald.

Slide 36 - Tekstslide

Ga nu aan de slag met:

  • ONLINE - maken van 4.3 - opdracht 1 t/m 4 + 6
  • IN JE WERKBOEK - maken van 4.3 - opdracht 7
  • ONLINE maken van 4.4 - opdracht 1 t/m 4 + 6 t/m 9


Wat niet afkomt in de les, is huiswerk voor de volgende les!
(let op: het is wat meer huiswerk, maar je hebt dan ook 2 weken)

Slide 37 - Tekstslide