3v1_ De regelmatige werkwoorden ott en vtt

Zwakke werkwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
  • ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden
  • kun je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen
  • weet je op welke bijzonderheden je moet letten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een zwak werkwoord?

  • Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering
  • Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(hij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.

In het Duits is dit
ge- + stam + -t

Bijv: machen > gemacht;  spielen > gespielt.

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 9 - Quizvraag

Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekaufd
C
gekauftet
D
gekauft

Slide 12 - Quizvraag

Bijzonderheden (Kapitel 6)
Stam eindigt op -d of -t  òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'
Het voltooid deelwoord krijgt ook een extra 'e'.
(dan is het makkelijker uit te spreken)

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden
reden (= praten)  >



atmen (= ademen) >      
du red est
er red et / sie red e
ihr red er  

du atm est                                 er atm et / sie atm e
ihr atm et

Sie hat tief durch geatmet.
Er hat soviel Unsinn geredet..

Slide 14 - Tekstslide

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
er rechnet
C
er rechnt
D
du rechnest

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal 'jullie ademen'


A
ihr ademt
B
ihr atmet
C
ihr atmenet
D
ihr atmen

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal 'hij heeft de deur geopend'
Er ... die Tür ... !


A
hat geöffnt
B
habt geöffnet
C
hat geöffnet
D
habt often

Slide 17 - Quizvraag

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal 'jij danst'

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Wat vind je nog lastig?

Slide 22 - Open vraag