HNE duits M3: K6

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute
Dienstag 22. Mai - 2023
 Woche 21 - Frühling 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute
Dienstag 22. Mai - 2023
 Woche 21 - Frühling 

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute!
  • Hören Übung 10, S. 100
  • Grammatik K6
  • Hausaufgaben machen oder lernen

Slide 2 - Tekstslide

Wie war es noch mal?
Unterschied zwischen ein und der

Slide 3 - Tekstslide

Ontleden?
  • werkwoorden in de zin = gezegde / persoonsvorm
  • wie of wat + gezegde? = onderwerp (1e naamval)
  • wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend vw (4e nvl)
  • aan/voor wie of wat + gezegde + onderwerp + lv = meewerkend voorwerp (3e nvl)
  • voorbeeld: ich gebe meinem Vater einen Hund oder ich gebe ihm ihn.

Slide 4 - Tekstslide

der- und ein-Gruppe
In het Duits heb je een aantal woordgroepen: we leren vandaag over de "der" und "ein"-Gruppe. 

naast pers. vnw (mich/mir usw) veranderen ook de woordjes 'der/die/das' (dus de/het) en 'ein' als het woord waar ze bij horen een andere functie hebben (meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp)


Slide 5 - Tekstslide

Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen de der- en de ein- Gruppe. Dat komt omdat er een aantal woorden precies op die manier veranderen (bijv dieser)

bezittelijk voornaamwoorden (mein/sein) horen bij de ein-Gruppe (vorig jaar geleerd :-)

Voor nu leren jullie alleen de verschillende vormen van der/die/das en ein/eine

Slide 6 - Tekstslide

der / ein-Gruppe
In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 
Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

der (mannelijk) wordt bijvoorbeeld in lijdend voorwerp den
die (vrouwelijk) blijft die 
das (vrouwelijk) blijft das
der-Gruppe:

Slide 7 - Tekstslide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
der
die
das
die
3e
meewerkend vw
dem
der
dem
den + n
4e
lijdend vw
den
die
das
die
der-Gruppe (S. 107)

Slide 8 - Tekstslide

3e naamval van
"de vrouw"
A
die Frau
B
der Frau
C
den Frau
D
dem Frau

Slide 9 - Quizvraag

4e naamval van
"de hond"
A
der Hund
B
dem Hund
C
den Hund
D
das Hund

Slide 10 - Quizvraag

1e naamval van
"het huis"
A
das Haus
B
dem Haus
C
den Haus
D
der Haus

Slide 11 - Quizvraag

meewerkend voorwerp van
het boek
A
das Buch
B
dem Buch
C
den Buch
D
der Buch

Slide 12 - Quizvraag

3e naamval van
de kinderen
A
die Kinder
B
der Kinder
C
den Kindern
D
den Kinder

Slide 13 - Quizvraag

Nu zelf ontleden.
Ich gebe .... Mutter ein Geschenk
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 14 - Quizvraag

Nu zelf ontleden.
Er kauft ... Hund (m) für seinen Vater
A
der
B
den
C
das
D
dem

Slide 15 - Quizvraag

der / ein-Gruppe
In het Duits hebben de lidwoorden van de der/ein-Gruppe een andere vorm die wordt bepaald door de rol die ze hebben in de zin. 
Dus als het woord een andere functie dan het onderwerp heeft, kan het lidwoord veranderen. 

ein was voor mannelijk en onzijdige woorden
eine voor vrouwelijke en meervoud woorden maar er zijn nu nog meer vormen
ein-Gruppe:

Slide 16 - Tekstslide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
ein
eine
ein
eine
unser
unsere
unser
unsere
3e
meewerkend vw
einem
einer
einem
einen +n
unserem
unserer
unserem
unseren +n
4e
lijdend vw
einen
eine
ein
eine
unseren
unsere
unser
unsere
ein-Gruppe - ein/eine, kein en bezittelijk voornaamwoorden: 
mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 17 - Tekstslide

meewerkend voorwerp van
"een vrouw"
A
eine Frau
B
einer Frau
C
einen Frau
D
ein Frau

Slide 18 - Quizvraag

4e naamval van
"mijn man"
A
mein Mann
B
meinem Mann
C
meinen Mann
D
deine Mann

Slide 19 - Quizvraag

3e naamval van
geen aardappels
A
keine Kartoffel
B
keinen Kartoffeln
C
keinen Kartoffel
D
keine Kartoffeln

Slide 20 - Quizvraag

al geleerd ...
voorzetsel 4e naamval (zie roze kaart)
durch (door) - ohne (zonder) - für (voor) - entlang (langs) - gegen (tegen) - um (om) - bis (tot)
voorzetsels 3e naamval (zie roze kaart)
aus (uit), von (van, door), bei (bij), zu (naar - bij personen), 
mit (met), nach (na, aar)

Wanneer een van deze voorzetsels in de zin staat is het daarna altijd een vaste naamval (en hoef je niet te ontleden)

Slide 21 - Tekstslide

dus ....
das ist für ... (hem)
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
es

Slide 22 - Quizvraag

of ...
Meine Mutter geht mit ... (hem) in die Turkei
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
es

Slide 23 - Quizvraag

Dit kan dus OOK met 'gewone' zelfstandig naamwoorden....

Slide 24 - Tekstslide

Das ist ein Buch für .... (de) Vater.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 25 - Quizvraag

Sie geht mit ... (een) Freundin ins Kino.
A
eine
B
einem
C
einer
D
einen

Slide 26 - Quizvraag

Als er geen voorzetsel in de zin staat moet je wel ontleden (gebruik stappenplan op roze kaart)

Slide 27 - Tekstslide

Der Mann hat ... (een) Frau das Buch gegeben.
A
eine
B
einer
C
einem
D
eines

Slide 28 - Quizvraag

Die Schwester trainiert ... (de) Bruder.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 29 - Quizvraag

Snap je dit?
ja
nee
meer wel dan niet
meer niet dan wel

Slide 30 - Poll

Hausaufgaben
Lees de opdrachten goed:
Übung 17a en b (S. 107)+ 18 (S. 108): kijk naar welk voorzetsel hier staat en gebruik dan de juiste naamval van der/die of das (der-Gruppe).
Übung 19 (S. 108)vul de juiste vorm van de bezittelijke voornaamwoorden in (nog allemaal in de 1e naamval)
Übung 21a (S. 109): kijk naar welk voorzetsel er staat en pas de juiste naamval van ein-Gruppe in. 21b (S. 110): vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord (gaat als ein-Gruppe) na het voorzetsel.


Slide 31 - Tekstslide

Volgende les (mon):
e!

Slide 32 - Tekstslide