Thema 4 Disk woordenschat niveau rose

aan
  • voor wie is het? 
  • zin: Ik schrijf een brief aan mijn broer.
  • zin:  Ik geef de tas aan mijn moeder.
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

aan
  • voor wie is het? 
  • zin: Ik schrijf een brief aan mijn broer.
  • zin:  Ik geef de tas aan mijn moeder.

Slide 1 - Tekstslide

achter
  • achter <---> voor
  • aan de andere kant van iets of iemand
  • zin:  De poes zit achter de doos.
  • zin: Ik zit achter in de klas.

Slide 2 - Tekstslide

al
  • alles
  • allemaal 
  • zin: Ik heb het al gehoord.
  • zinAl zijn broers wonen in Nederland.

Slide 3 - Tekstslide

ander
  • niet deze
  • niet hetzelfde
  • zin: Ik woon nu in een ander huis.
  • zin: Deze jas is van een ander.

Slide 4 - Tekstslide

beneden
  • plaats is lager
  • boven <---> beneden
  • zin: Ik loop naar beneden.
  • zin: De bal rolt naar beneden.

Slide 5 - Tekstslide

aan, achter, al, ander, beneden
  • Ik schrijf een brief aan mijn broer. ||  Ik geef de tas aan mijn moeder.
  • De stoel staat achter de tafel. ||  Ik zit achter in de klas. 
  • Ik heb het al gehoord. || Al zijn broers wonen in Nederland.
  • Ik woon nu in een ander huis. || Deze jas is van een ander.
  • Ik loop naar beneden. ||  De bal rolt naar beneden.

Slide 6 - Tekstslide

blauw
  • kleur van zee en lucht
  • Zin: Mijn broek is blauw.
  •  De blauwe zee is mooi.

Slide 7 - Tekstslide

boven
  • plaats is hoger 
  • boven <---> beneden
  • zin: Ik loop naar boven.
  • zin: Ik sta boven op een berg.

Slide 8 - Tekstslide

de buurt
  • een deel van een stad 
  • buurt - buurten
  • zin: Ik woon in de buurt van de school.
  • zin: In mijn buurt wonen veel kinderen.

Slide 9 - Tekstslide

buiten
  • niet binnen 
  • Zin: Ik speel altijd buiten.
  • Zin: Buiten schijnt de zon. 

Slide 10 - Tekstslide

dank
  • je bent ergens blij om
  • zin: Bedankt dat je me wilt helpen.
  • zin: Dank je wel.

Slide 11 - Tekstslide

buitenshuis
  • niet in je eigen huis
  • niet thuis
  • buiten het huis

  • zin: Ik werk vandaag buitenshuis. 

Slide 12 - Tekstslide

het dier
  • geen mens, geen plant
  • het dier - de dieren 

  • zin: Een kat is een dier.
  • zin: In het bos leven veel dieren.

Slide 13 - Tekstslide

het ding
  • een voorwerp
  • het ding - de dingen
  • zin: Als ik ga schrijven heb ik verschillende dingen nodig: een potlood en een schrift. 

Slide 14 - Tekstslide

door
  • van de ene kant naar de andere kant 
  • zin: Ik gooi de bal door het net.
  • zin: Ik loop door de deur naar buiten.

Slide 15 - Tekstslide

echt
  • de waarheid
  • geen "fake"
  • zin: Echt waar! 
  • zin: Deze diamant is echt.

Slide 16 - Tekstslide

fijn
  • prettig
  • een goed gevoel
  • zin: Ik heb een fijn huis.
  • zin: Ik voel me fijn bij jou.
  • zin: Fijn weekend!

Slide 17 - Tekstslide

gebruiken
  • er mee omgaan
  • werkwoord
  • zin: Mag ik jouw pen gebruiken?
  • zin: Ik gebruik mijn telefoon om te bellen. 

Slide 18 - Tekstslide

het geluid
  • Iets wat je kunt horen
  • het geluid - de geluiden 
  • zin: Ik hoor een hard geluid.
  • zin: De vogel zingt; dat is een mooi geluid.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

gelukkig
  • een blij gevoel
  • een tevreden gevoel
  • zin: Ik ben gelukkig als ik zing.
  • zin: Wat maakt je gelukkig? 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

het gordijn
  • een stuk stof wat voor het raam hangt.
  • het gordijn - de gordijnen
  • zin: Ik doe het gordijn open. 

Slide 23 - Tekstslide

het huis
  • Een gebouw waar je in woont
  • het huis - de huizen
  • zin: Mijn huis is klein.
  • zin: Ik woon samen met mijn familie in een groot huis. 

Slide 24 - Tekstslide

in
  • zin: Ik woon in een huis
  • zin: De poes zit in de doos. 

Slide 25 - Tekstslide

de kamer
  • Een ruimte in je huis
  • de kamer - de kamers
  • zin: Ik heb een grote slaapkamer.
  • zin: De bank staat in de woonkamer. 

Slide 26 - Tekstslide

de kast
  • Een plek om je spullen in op te ruimen.
  • de kast -  de kasten
  • zin: Ik zet het boek in de kast.
  • zin: Mijn kleding hangt in de kast 

Slide 27 - Tekstslide

de kerk
  • Een kerk is een gebouw waar mensen samen komen om te geloven.
  • de kerk - de kerken
  • zin: Op zondag ga ik naar de kerk.

Slide 28 - Tekstslide

de keuken
  • De keuken is een plek in huis waar het eten gekookt wordt.
  • de keuken - de keukens
  • zin: In de keuken staan een koelkast, een fornuis en een magnetron. 

Slide 29 - Tekstslide

de kilometer
  • Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
  • Kilo = 1000
  • zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer. 

Slide 30 - Tekstslide

klein
  • niet groot
  • klein - kleiner - kleinst
  • Zin: Een muis is een klein dier. 

Slide 31 - Tekstslide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur. 

Slide 32 - Tekstslide

laten
  • (nog) niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat!
  • zin: Ik laat het je weten.

Slide 33 - Tekstslide

liggen
  • niet staan of zitten
  • werkwoord
  • zin: Ik lig te slapen 

Slide 34 - Tekstslide

lopen
  • Je benen gebruiken om vooruit te komen.
  • werkwoord
  • zin: Ik loop naar de supermarkt.
  • zin: Wij lopen naar de sporthal. 

Slide 35 - Tekstslide

met
  • Samen met iets of iemand.
  • zin: Patat met
  • zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 

Slide 36 - Tekstslide

naast
  • Aan de zijkant van iets of iemand.
  • zin:  De kat zit naast de mand.
  • zin: Ik zit naast mijn vriend.

Slide 37 - Tekstslide

de ruimte
  • Een plaats in een gebouw
  • Een plek in je huis
  • Een lege plek
  • de ruimte - de ruimtes
  • zin: De zolder is een ruimte in je huis.
  • zin: Ik heb geen ruimte voor een nieuwe bank. 

Slide 38 - Tekstslide

de soort
  • Dingen, dieren of mensen die bij elkaar horen, maar niet hetzelfde zijn.
  • de soort - de soorten
  • zin: Een appel is een soort fruit.

Slide 39 - Tekstslide

de spullen
  • De dingen
  • Om te schilderen heb ik verschillende spullen nodig: papier, een kwast en verf. 

Slide 40 - Tekstslide

van
  • Van wie?
  • Van wie is deze jas
  • Deze telefoon is van mij! 

Slide 41 - Tekstslide

zoiets
  • Zoiets?
  • Ik wil een nieuwe jas, ik dacht aan zoiets  
  •        <-------------------- 

Slide 42 - Tekstslide

onder
  • niet op
  • zin: De poes staat onder de tafel. 

Slide 43 - Tekstslide

de plek
  • een plaats
  • een ruimte
  • zin: De slaapkamer is een plek om te slapen. 

Slide 44 - Tekstslide

overal
  • op elke plaats, op elke plek
  • zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
  • zin: Er liggen overal spullen. 

Slide 45 - Tekstslide

netjes
  • geen rommel
  • opgeruimd.
  • Zin: De boeken staan netjes in de kast. 

Slide 46 - Tekstslide