Spelling: verenkelen en verdubbelen

Spelling: verenkelen en verdubbelen
1 / 6
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingLager onderwijs

In deze les zitten 6 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Spelling: verenkelen en verdubbelen

Slide 1 - Tekstslide

Welke zin is juist?
1. Jij hebt een rommelige bureau!
2. Jij hebt een romelige bureau!


zin 1
zin 2

Slide 2 - Poll

Welke zin is juist?
1. Dat is een gemeene uitspraak
2. Dat is een gemene uitspraak


zin 1
zin 2

Slide 3 - Poll

Welke zin is juist?
1. Het is noodzaakelijk dat je er bent.
2. Het is noodzakelijk dat je er bent.


zin 1
zin 2

Slide 4 - Poll

Welke zin is juist?
1. Gaan we buiten eten?
2. Gaan we buitten eten?


zin 1
zin 2

Slide 5 - Poll

Welke zin is juist?
1. Welke vaken volg jij?
2. Welke vakken volg jij?


zin 1
zin 2

Slide 6 - Poll