Grammatica herhaling

Grammatica herhaling
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens (1)
(.) Punt: aan het eind van een zin.

(?) Vraagteken: aan het eind van een vraagzin.
(!) Uitroepteken: na een uitroep of een bevel.


Slide 3 - Tekstslide

Leestekens (2)
(,) Komma:
- voor het aangeven van een pauze in de zin;
- tussen twee persoonsvormen;
- in een opsomming.
 



Slide 4 - Tekstslide

Leestekens (3)
(:) Dubbele punt:
- voor een gesproken tekst;
- aan het begin van een opsomming;
- bij een nadere uitleg..


Slide 5 - Tekstslide

Leestekens (4)
(' ... ') Aanhalingstekens: voor en achter een gesproken tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Vul leestekens en hoofdletters in:
heb je zin om mee te gaan

Slide 7 - Open vraag

vergeet niet je schaatsen mee te nemen

Slide 8 - Open vraag

als je geen zin hebt om mee te gaan moet je het natuurlijk zeggen

Slide 9 - Open vraag

Klik op de opdrachten:

Slide 10 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Slide 11 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Ik vind dat leuk, jij vindt dat leuker en hij vindt dat het leukst.


Dus: leuk – leuker - leukst

In de bovenstaande zin zie je drie verschillende vormen van leuk. Je noemt dit de trappen van vergelijking.

Slide 12 - Tekstslide

De trappen van vergelijking
trap 1: de stellende trap (de positief)
leuk, mooi, groot
trap 2: de vergrotende trap (de comparatief)
leuker, mooier, groter
bijvoeglijk naamwoord +er
trap 3: de overtreffende trap (de superlatief)
leukst, mooist, grootst
bijvoeglijk naamwoord +st

Slide 13 - Tekstslide

De vergrotende trap
Bij de vergrotende trap krijgt het bijvoeglijk naamwoord -er achter het woord.

mooi - mooier
leuk - leuker
Maar ook:
gek - gekker
boos - bozer


Slide 14 - Tekstslide

De overtreffende trap
Bij de overtreffende trap krijgt het bijvoeglijk naamwoord -st achter het woord.

mooi - mooier - mooist
leuk - leuker - leukst
gek - gekker - gekst

> Vaak wordt er ook een extra -e toegevoegd: mooiste, leukste, gekste.

Slide 15 - Tekstslide

Let op: leerwoorden
De volgende woorden zijn helemaal anders, deze trappen van vergelijking moet je uit je hoofd leren.

goed - beter - best
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
graag - liever - liefst

Slide 16 - Tekstslide

Goed
veel
weinig
graag
beter
liever
best
meer
meest
liefst
minst
minder

Slide 17 - Sleepvraag

Mijn handen zijn vies. Maar jouw handen nog _____ .

Slide 18 - Open vraag

Zilver is duur, maar goud is _____.

Slide 19 - Open vraag

Een citroen is _____ dan een appel (zuur)

Slide 20 - Open vraag

Een goede radio kost _____ dan 100 euro. (veel)

Slide 21 - Open vraag

Wat heb je _____, een kopje thee of koffie? (graag)

Slide 22 - Open vraag

Wie is het _____, Awad of Mostafa?
(groot)

Slide 23 - Open vraag

Wat is het _____, een half pond of vijftig gram? (veel)

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

(On)regelmatige werkwoorden

Slide 26 - Tekstslide

regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden zijn de werkwoorden die vervoegd worden volgens de regels van de werkwoordspelling.

Bijvoorbeeld: wandelen, fietsen, luisteren

Slide 27 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden die niet volgens de regels kunnen worden vervoegd. Dat zijn werkwoorden die je uit je hoofd moet leren. 

Bijvoorbeeld: slapen, lopen, kijken, ruiken

Slide 28 - Tekstslide

3 soorten tijden
Tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd
ik loop
jij loopt
hij/zij loopt

wij lopen
jullie lopen
zij lopen
ik liep
jij liep
hij/zij liep

wij liepen
jullie liepen
zij liepen
ik heb gelopen
jij hebt gelopen
hij heeft gelopen

wij/jullie/zij hebben gelopen

Slide 29 - Tekstslide

Opdrachten

Slide 30 - Tekstslide

Opdrachten

Slide 31 - Tekstslide

Opdrachten

Slide 32 - Tekstslide

Klaar?
Maak les 56 in Klare Taal op bladzijde 148 en 149.

Slide 33 - Tekstslide