Paragraaf 3.4 - Water als oplosmiddel

3.4 - Water als oplosmiddel
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.4 - Water als oplosmiddel

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
3.4.1 Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een mengsel en een zuivere stof.
3.4.2 Je kunt uitleggen wat een oplossing is.
3.4.3 Je kunt voorbeelden noemen van oplossingen.
3.4.4 Je kunt drie manieren noemen waardoor je iets sneller kunt oplossen.
3.4.5 Je kunt beschrijven wat een suspensie is.
3.4.6 Je kunt voorbeelden noemen van suspensies.

Slide 2 - Tekstslide

Introductie
Soms drink je gewoon een glas water uit de kraan. Soms maak je met water een andere drank, bijvoorbeeld limonade of thee. Water kun je gebruiken als oplosmiddel.

Slide 3 - Tekstslide

Mengsel
Je drinkt een glas water uit de kraan. Dan drink je alleen schoon en zuiver drinkwater. Maar je gebruikt water ook vaak samen met een andere stof. Bijvoorbeeld:
• water met zeep om je te wassen;
• water met ranja om te drinken;
• water met zout om in te koken.





Slide 4 - Tekstslide

Water kun je mengen met een andere stof. Mengen betekent: twee of meer stoffen bij elkaar doen. Twee of meer stoffen bij elkaar noem je een mengsel. Voorbeelden van mengsels zijn: water en zeep, water en ranja, water en zout (afbeelding 1).

Een mengsel bestaat altijd uit twee of meer stoffen. Water met zout is een mengsel, want je hebt twee stoffen. Een zuivere stof bestaat uit één stof. Zout is bijvoorbeeld een zuivere stof.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Oplossing
In warm water hang je een theezakje. De smaak en de kleurstoffen uit de thee trekken in het water. Je krijgt een glas thee. In afbeelding 3 zie je hoe thee oplost in water. De thee valt in heel kleine deeltjes uit elkaar in het water. Je krijgt dan een oplossing van thee in water.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Twee stoffen
Een oplossing is altijd helder. Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken. Dat zie je, als je een glas thee tegen het licht houdt.

Misschien doe je ook nog suiker in je thee. Dan moet je goed roeren. Je ziet de suiker nu niet meer in het water zitten. De suiker is opgelost. Bij oplossen valt een stof in heel kleine deeltjes uit elkaar. Zo klein, dat je de deeltjes niet meer ziet.

Slide 9 - Tekstslide

Bij oplossen heb je twee stoffen nodig. Eén van die stoffen is altijd een vloeistof. Bijvoorbeeld: water en suiker. Je lost de suiker op in het water. Het water is het oplosmiddel. Het oplosmiddel is dus de vloeistof waarin je iets oplost. Door het oplosmiddel te schudden of te roeren, lost de suiker sneller op.
  

Als je suiker oplost in warme thee, dan lijkt het of de suiker verdwenen is. Dat is natuurlijk niet zo. Als je van de thee proeft, smaakt hij zoet. Dus de suiker is er nog steeds. De suikerdeeltjes zitten tussen de waterdeeltjes (afbeelding 4). Maar de suikerdeeltjes zijn zó klein geworden, dat je ze niet meer kunt zien.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Snel oplossen

Je wilt suiker oplossen in je thee. Suiker bestaat uit losse, kleine korrels. Je doet de suiker in de warme thee. Hoe warmer de thee, hoe sneller de suiker oplost. Dan ga je roeren. Dat doe je om de suiker snel op te lossen. Zou je poedersuiker gebruiken in plaats van gewone suiker, dan lost de suiker nog sneller op.
Oplossen kun je dus op drie manieren sneller maken:
  • door het oplosmiddel warm te maken;
  • door te roeren;
  • door de stof die je wilt oplossen, heel fijn te maken.


Slide 12 - Tekstslide

Suspensie

Een glas sinaasappelsap staat een tijd op tafel. Dan zakken er kleine stukjes naar de bodem. Op de bodem van het glas ligt nu een laagje met stukjes sinaasappel. In het sap zitten dus kleine stukjes vaste stof. Daarom moet je een pak sinaasappelsap altijd goed schudden voordat je het in een glas schenkt.

Zo’n mengsel van een vloeistof en kleine stukjes vaste stof, noem je een suspensie (afbeelding 8). De kleine stukjes lossen niet verder op. Ze zweven in de vloeistof. Daardoor is een suspensie altijd troebel. Troebel betekent dat je er niet doorheen kunt kijken.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Oplossing en suspensie
In afbeelding 9 zie je een oplossing en een suspensie.
• Limonade is een oplossing. Een oplossing is altijd helder en soms gekleurd.
• Sinaasappelsap is een suspensie. Een suspensie is altijd troebel en gekleurd.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Onthoud
Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen bij elkaar.
Een zuivere stof bestaat uit één stof.

Bij oplossen valt een stof in heel kleine deeltjes uit elkaar.
Het oplosmiddel is de vloeistof waarin je een stof oplost.
Een oplossing is altijd helder en soms gekleurd.
Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken.

In een suspensie zitten kleine stukjes vaste stof in een vloeistof.
Een suspensie is altijd troebel en gekleurd.
Troebel betekent dat je er niet doorheen kunt kijken.


Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 3.4
Huiswerk: opdrachten 1 t/m 8 van paragraaf 3.4 & Test jezelf
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!
Hulp: Geen
Tijd: 50 minuten lang
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 18 - Tekstslide