SAMENVATTING WEEFSELS

SAMENVATTING WEEFSELS
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
anatomie en fysiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

SAMENVATTING WEEFSELS

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
  • Bespreken hoofdpunten weefsels

  • evalueren waar eventueel knelpunten zijn

  • evalueren of een en ander begrepen is

  • Door middel van een quiz controleren of vragen begrepen worden 

Slide 2 - Tekstslide

INHOUD VAN DE LES
  • Epitheelweefsel

  • Steunweefsel

  • Spierweefsel

  • Zenuwweefsel 

Slide 3 - Tekstslide

Weefsels

Slide 4 - Woordweb

Welke vorm hebben de cellen van het plaveiselepitheel?
A
Platte vorm
B
Ronde vorm
C
Vierkante vorm
D
Kubische vorm

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Welke vezels komen veel voor in vast bindweefsel?
A
Collagene vezels
B
Elastische vezels
C
Reticulaire vezels
D
Spastische vezels

Slide 7 - Quizvraag

Wat voor soort spierweefsel is glad spierweefsel?
A
Onwillekeurig spierweefsel
B
Willekeurig spierweefsel

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor neuron?
A
Zenuwcel
B
Zenuwvezel
C
Zenuwstelsel
D
Zintuigcel

Slide 9 - Quizvraag

EPITHEELWEEFSEL
Cellen liggen dicht tegen elkaar

Slide 10 - Tekstslide

INDELING EPITHEELWEEFSEL
Naar:

  • Vorm (plat, vierkant, rond)

  • Aantal lagen (1-lagig/meerlagig)

  • Functie (bedekkend/beschermend en afscheidend)

Slide 11 - Tekstslide

BEDEKKEND/BESCHERMEND EPITHEEL

  • Opperhuid

  • Inwendige holle organen
AFSCHEIDEND EPITHEEL = KLIERWEEFSEL

  • eencellige klieren = slijmbekercellen

  • meercellige klieren

Slide 12 - Tekstslide

INDELING NAAR AFSCHEIDINGSWIJZE
  • Exocrien = met afvoerbuis (zweetklieren, melkklieren, speekselklieren en talgklieren)

  • Endocrien = zonder afvoerbuis, direct in bloed (hormoonklieren)

  • Endo-exocrien (alvleesklier en geslachtsklieren)

Slide 13 - Tekstslide

SOORTEN STEUNWEEFSEL
  • Bindweefsel (+ reticulair bindweefsel)

  • Kraakbeenweefsel

  • Beenweefsel 

Slide 14 - Tekstslide

TUSSENSTOF STEUNWEEFSELS
  • Bindweefsel: vezelig (reticulair bindweefsel: vloeibaar

  • Kraakbeenweefsel: veerkrachtig, taai en vezelig

  • Beenweefsel: hard

Slide 15 - Tekstslide

Welke twee steunweefsels zijn het belangrijkste voor het bieden van steun?
A
Bindweefsel en beenweefsel
B
Bindweefsel en kraakbeenweefsel
C
Kraakbeenweefsel en beenweefsel

Slide 16 - Quizvraag

BINDWEEFSELVEZELS
  • Collagene vezels (stevigheid)

  • Elastische vezels (elasticiteit)

  • Reticulaire vezels (vormen netwerken)

Slide 17 - Tekstslide

SOORTEN BINDWEEFSEL
  • Vast (veel collagenen)

  • Dicht (netwerk van elastinen en collagenen)

  • Losmazig (netwerk van elastinen en reticulinen) 

Slide 18 - Tekstslide

Waar vinden we een dicht netwerk van collagenen en elastinen?
A
In de lederhuid
B
In de onderhuid
C
In de opperhuid

Slide 19 - Quizvraag

KRAAKBEENWEEFSEL
Heeft weinig/geen bloedvaten en geneest daarom moeilijk

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een kenmerk voor de tussenstof van kraakbeenweefsel?
A
De tussenstof is hard
B
De tussenstof is veerkrachtig

Slide 21 - Quizvraag

SOORTEN KRAAKBEEN
  • Glasachtig = hyaliene

  • Elastisch

  • Vezelig  

Slide 22 - Tekstslide

PLAATSEN GLASACHTIG KRAAKBEEN
  • Gewrichtsoppervlakken beenderen

  • Tussen borstbeen en ribben

  • Als ringen bij de luchtwegen 

Slide 23 - Tekstslide

PLAATSEN ELASTISCH KRAAKBEEN
  • Strottenhoofd

  • Neusvleugels

  • Oorschelpen  

Slide 24 - Tekstslide

PLAATSEN VEZELIG KRAAKBEEN
  • Tussenwervelschijven

  • Symfyse = schaamvoeg = verbinding tussen de 2 schaambeenderen

  • Knieschijf = meniscus (wordt bedekt door kraakbeen)

Slide 25 - Tekstslide

BEENWEEFSEL/BOTWEEFSEL
Harde tussenstof

In de tussenstof zitten:

  • Kalkzouten (minerale zouten)
  • Collagenen
  • Eiwitten

Slide 26 - Tekstslide

Wat zorgt voor de hardheid van beenweefsel/botweefsel?
A
De collagenen
B
De eiwitten
C
De kalkzouten

Slide 27 - Quizvraag

BOTTEN
Bouw:

  • Spongieus been (sponsachtig)

  • Compact been (buitenzijde bot)

  • Periost = beenvlies (om het bot)

Slide 28 - Tekstslide

PLAATSEN SPONGIEUS BEEN
  • In platte en onregelmatige beenderen 

  • Gewrichtsuiteinden pijpbeenderen = epifysen

  • Rode beenmerg

Slide 29 - Tekstslide

PERIOST (BEENVLIES)
Uit de binnenste laag ontstaan beencellen = osteoblasten 
die bot/been maken

Slide 30 - Tekstslide

MERGHOLTE VAN EEN BOT
= een holte gevuld met geel beenmerg in het middengedeelte van een pijpbeen = diafyse

Slide 31 - Tekstslide

MANIEREN VAN BOTVORMING
  • Directe vorming door osteoblasten

  • Indirecte botvorming (eerst kraakbeen en dan bot)

Slide 32 - Tekstslide

DIRECTE BOTVORMING

Door osteoblasten bij:

  • Schedelbeenderen
  • Diktegroei pijpbeenderen
  • Na botbreuken
INDIRECTE BOTVORMING

Eerst kraakbeen en dan bot/been

  • Bij lengtegroei pijpbeenderen vanuit de kraakbeenschijf = groeischijf = epifysaire schijf


Slide 33 - Tekstslide

SPIERWEEFSEL
Opgebouwd uit spiercellen die samen kunnen trekken 

Contractie = samentrekking

Door een zenuwprikkel = spierinnervatie

Spiervezels = myofibrillen 

Slide 34 - Tekstslide

SOORTEN SPIERWEEFSEL
  • Glad

  • Dwarsgestreept

  • Hartspierweefsel 

Slide 35 - Tekstslide

Hoe trekt glad spierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en gelijkmatig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, langzaam en gelijkmatig

Slide 36 - Quizvraag

Hoe trekt dwarsgestreept spierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en krachtig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, snel en krachtig

Slide 37 - Quizvraag

Hoe trekt hartspierweefsel samen?
A
Onwillekeurig, langzaam en gelijkmatig
B
Onwillekeurig, snel en krachtig
C
Willekeurig, snel en krachtig

Slide 38 - Quizvraag

ZENUWWEEFSEL
  • Opgebouwd uit zenuwcellen = neuronen

  • Neuronen nemen prikkels op en geven die prikkels door

Slide 39 - Tekstslide

BOUW NEURON
  • Cellichaam

  • Celkern

  • Uitlopers = neurofibrillen = zenuwvezels 

Slide 40 - Tekstslide

NEUROFIBRILLEN
  • Dendrieten (veel en kort)
nemen prikkel op en geven deze aan het cellichaam


  • Axon (1 lange) 
brengen prikkel van cellichaam naar volgende zenuwcel

Slide 41 - Tekstslide

SYNAPS

Plaats waar de prikkel overgaat op de volgende zenuwcel
MOTORISCHE EINDPLAATJE

Plaats waar de prikkel overgaat op een spier/klier (= einde van de laatste neuriet)

Hier komt acetylcholine bij vrij

Slide 42 - Tekstslide

SOORTEN ZENUWEN
  • Motorische zenuwen = bundels neurieten die prikkels van het centrale zenuwstelsel naar de periferie (omgeving) brengen

  • Sensibele/sensorische zenuwen = gevoelszenuwen/zintuiglijke zenuwen = bundels dendrieten die prikkels uit de periferie opnemen en naar het centrale zenuwstelsel brengen

  • Gemengde zenuwen 

Slide 43 - Tekstslide

Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
Hersenen en hersenzenuwen
B
Hersenen en ruggenmerg
C
Hersenen en ruggenmergzenuwen

Slide 44 - Quizvraag

QUIZ
Maken quiz weefsels via teams in kanaal algemeen bij opdrachten

Slide 45 - Tekstslide