bezittelijk voornaamwoord

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 2

Proefwerk woordjes en bezittelijke voornaamwoorden

werkwoorden vervoegen

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

e

st

t

en

t

en

2. Vervoeg het werkwoord:
er ... (reden)

1. redet
2. rede
3. red

Vervoeg het werkwoord 'spielen': ich.........

1. spielst
2. spiele
3. spielt

Vervoeg het werkwoord 'heißen': du.........

1. heiße
2. heißst
3. heißt

Vervoeg het werkwoord 'finden': ihr.........

1. findt
2. findet
3. finde

Vervoeg het werkwoord 'essen': ich.........

1. esse
2. isse

Vervoeg het werkwoord 'machen': es.........

1. macht
2. mächt

Vervoeg het werkwoord: spielen

ich

du

er / sie / es

wir

ihr

Sie / sie

spiele

spielst

spielt

spielen

spielt

spielen

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een E ?

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?

1. Hoe
2. heet
3. jouw
4. oma

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes

1. haar
2. moeder
3. heet
4. Agnes

Er volgen nu opdrachten over het bezittelijke voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden

mijn

jouw

zijn

haar

ons/onze

jullie

hun/uw

mein

dein

sein

ihr

unser

euer

ihr/Ihr

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?

1. Wie
2. heißt
3. deine
4. Oma

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.

1. Ihre
2. Tante
3. 23 Jahre
4. alt

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?

Das ist Ihr Fahrrad.

1. das
2. ist
3. Ihr
4. Fahrrad

Vertaal in het Duits:

een

1. kein - keine
2. mein - meine
3. ein - eine
4. sein - seine

Vertaal in het Duits:

geen

1. kein - keine
2. dein - deine
3. ein - eine
4. sein - seine

Kies het juiste antwoord.

mijn ________________ Vater

1. mein
2. meine

Kies het juiste antwoord.

onze ________________ Dusche (v)

1. unser
2. unsere

Kies het juiste antwoord.

jouw ________________ Handy (o)

1. dein
2. deine

Kies het juiste antwoord.

zijn ________________ Fernseher (m)

1. sein
2. seine

Kies het juiste antwoord.

haar ________________ Schlafzimmer (o)

1. ihr
2. ihre

Kies het juiste antwoord.

uw ________________ Garten (m)

1. Ihr
2. Ihre

Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden

mijn

jouw

zijn/haar

ons/onze

jullie

hun/uw

mein(e)

dein(e)

sein(e) / ihr(e)

unser(e)

euer(e)

ihr(e)/Ihr(e)

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)

1. meine
2. dein
3. ihre
4. unsere

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn) Buch (o)

1. meine
2. meiner
3. meines
4. mein

Was ist (jouw) Name (m)?

1. sein
2. mein
3. dein
4. Ihr

(Mijn) Hobby (o) ist Handball.

1. Meine
2. Mein
3. Deine
4. Dein

(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.

1. Unser
2. Euere
3. Unsere
4. Euer

Das ist (mijn) Fahrrad (o).

1. meine
2. deine
3. mein
4. sein

Vertaal: Nebenjob

Vertaal: Taschengeld

vertaal: die freie Stelle

Vertaal: die Bewerbung

vertaal: die Nachhilfe

vertaal: die Traumreise

Vertaal: die Welt

vertaal: der Arbeitgeber

vertaal: die Anzeige

vertaal: der Laden

Ende