Week 8 - uitleg vd, ovd en bn




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 8

timer
1:30
1) Oefenen werkwoordspelling - 17 maart
2) Stageverslag - 17 maart
3) Lees- en fictiedossier - 24 maart
Je leert:
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in tegenwoordige en verleden tijd
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik kan bijvoeglijke naamwoorden correct vervoegen in een zin
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Vandaag:
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
iPad (LessonUp)

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 8

timer
1:30
1) Oefenen werkwoordspelling - 17 maart
2) Stageverslag - 17 maart
3) Lees- en fictiedossier - 24 maart
Je leert:
- Ik weet hoe ik de persoonsvorm correct kan vervoegen in tegenwoordige en verleden tijd
- Ik weet de regels van de spelling van (Engelse) leenwoorden 
- Ik weet hoe ik het voltooid en onvoltooid deelwoord schrijf
- Ik kan bijvoeglijke naamwoorden correct vervoegen in een zin
- Ik weet hoe ik de werkwoordstijd van de zin vast kan stellen


Vandaag:
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
iPad (LessonUp)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ver ben jij al met het boekje werkwoordspelling?
0100

Slide 2 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ver ben jij al met het stageverslag?
0100

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ver ben jij al met het lees- en fictiedossier?
0100

Slide 4 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Je ... (geloven, pvtt) nooit waar de toets over gaat.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (raad, pvtt) je mij een mooie vakantie aan?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij ... (koken, pvvt) vroeger heel veel.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De wind ... (blazen, pvvt) alle bladeren weg.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maar hoe zit dit nou met Engelse werkwoorden?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hetzelfde!
pvtt: stam; stam+t; hele werkwoord (ik mix; hij mixt; wij mixen)
pvvt: 't ex-fokschaap (ik mixte; wij mixten)

!! Maar soms niet -en maar alleen -n blijven staan: racen - race
- Dus: hij racet, en niet hij ract; en dus ik time en niet ik tim
- Meestal ga je dus uit van de ik-vorm als stam

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij ... (streamen, pvtt, ev) alleen maar romcoms.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij ... (timen, pvvt) de tijd.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Meestal maakt het voltooid deelwoord deel uit van het werkwoordelijk gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:

– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Slide 13 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t: net als bij de verleden tijd met ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. 
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 14 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).

– Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 15 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord:
Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d: lachen + d → lachend.

Slide 16 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken.
Net als bij de andere bijvoeglijke naamwoorden heb je een lange vorm (met e) en een korte vorm (zonder e):
– vergroten - vergroot (vd) de vergrote foto; een vergroot huis
vergrotend (od) de vergrotende lens; een vergrotend effect
– vluchten - gevlucht (vd) de gevluchte overvaller; een gevlucht volk
vluchtend (od) de vluchtende bankrovers; een vluchtend hert

Slide 17 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:

Soms moet je tt of dd schrijven om uitspraakfouten te voorkomen:
– zetten gezet (vd) de gezette koffie
– schudden geschud (vd) de geschudde kaarten

Voltooide deelwoorden die op en eindigen, veranderen niet als je ze gebruikt als bijvoeglijk naamwoord: vouwen – gevouwen (vd) – het gevouwen blaadje

Slide 18 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
voltooid deelwoord (vd)
onvoltooid deelwoord (od)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
besteed
blaffende
gelachen
verbreed
lopend
lachend
verbrede
luisterend
gezochte
gevallen
lachende
verkeken
zoekend
gesmolten
balancerend
smeltend

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1) oefenen werkwoordspelling
  • Je maakt de opdrachten werkwoordspelling om te oefenen voor de tweede poging van de toets. 
  • Je maakt de opdrachten in je boekje op papier.
  • Je hebt ook ruimte om aantekeningen te maken in je boekje.
  • Vragen? Noteer ze en vraag om extra uitleg!
AF: 17 maart

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2) stageverslag
  • Je maakt het stageverslag op papier of op de iPad. Dan print je het uit om het in te leveren. Je levert het stageverslag in, in het mapje dat je hebt gekregen.
  • In de omschrijving van de opdracht vind je precies wat er allemaal in je verslag moet komen.
  • Op het beoordelingsformulier kan je vinden waar je op wordt beoordeeld en hoeveel punten je kan krijgen per onderdeel.
AF: 17 maart

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3) lees- en fictiedossier
  • Je maakt de leesopdrachten in je mapje. Je kan extra schrijfblaadjes aan je mapje toevoegen. (G/V/O)
  • Je maakt je fictieopdrachten op papier of op de iPad. Je het mapje in met alle opdrachten. Dus geschreven of geprint.(cijfer)
  • Op de laatste pagina vind je het beoordelingsformulier.
AF: 24 maart

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Zo vind je de ik-vorm
Je vindt de ik-vorm door van het hele werkwoord de laatste twee letters (en) weg te laten. Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De stam van het werkwoord vind je door - en van het hele werkwoord te halen.
De stam is meestal de ik-vorm van het werkwoord.

lopen        stam = lop       ik-vorm = loop 
sparen     stam = spar     ik-vorm = spaar 
vinden     stam = vind      ik-vorm = vind 




 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als het regent, ... (fietsen, pvtt) ik niet naar school.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd


Soms moet je een letter toevoegen of weglaten: laden → laad; boffen → bof.
Soms een v in een f of een z in een s: beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij ... (beloven, pvtt) altijd meer dan je kan waar maken.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm: 
- ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
- laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik                                                    ik-vorm (stam)            speel       word
jij                                                    ik-vorm + t                    speelt      wordt

hij/zij/het                                   ik-vorm + t                    speelt      wordt
wij/jullie/het                             hele werkwoord        spelen     worden

...........                      jij ?              ik-vorm                          speel       word

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (raden, pvtt) maar eens wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (beloven, pvtt) je mij dat jij je aan je afspraak gaat houden?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ... (uitladen) de auto ....

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm verleden tijd
Twee mogelijkheden:

zwakke werkwoorden (fietsen - fietsten, gooien - gooiden)
en
sterke werkwoorden (lopen - liepen, kijken - keken)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veranderen als je ze in de verleden tijd zet:

lopen - liepen; roepen - riepen

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden

Slide 36 - Woordweb

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen

https://www.beterspellen.nl/website/index.php?pag=113
Zwakke werkwoorden; pvvt (1)
De meeste werkwoorden zijn zwak. Deze veranderen niet van klank in de verleden tijd.

Om de persoonsvorm in de verleden tijd te zetten, moet je -de(n) of -te(n) toevoegen. Dan maak je dus de pvvt.

Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: beweerde, landde, danste, berichtte.
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaal je of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken in de persoonsvorm verleden tijd?

Slide 38 - Tekstslide

1F
Zwakke werkwoorden; pvvt (2)
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p. In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):
– blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
– antwoorden → de leerling antwoordde; bloeien → de plant bloeide; geloven → hij geloofde het niet; peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wij ... (schaatsen, pvvt) vroeger heel veel.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De struikrovers ... (roven, pvvt) al onze bezittingen.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (foppen, pvvt) mijn oude meester van groep 7 regelmatig.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De storm ... (razen, pvvt) gisteren over het land.

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwak werkwoord
Sterk werkwoord
doven
kijken
glimmen
zijn
worden
lezen
lachen
buigen
gieten
graven
spellen
waaien
genieten
koken
roepen
toveren

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies