S2L3NL Thema op school les 1

S2L3NL Thema "op school"
Les 1
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

S2L3NL Thema "op school"
Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren?
- woordjes en zinnen over school
- de volgorde van woorden in een (hoofd-)zin
- herhaling presens en imperfectum

Slide 2 - Tekstslide

HOE ga je dat leren?
- Er zijn activiteiten die we samen doen
- Je krijgt een themaboekje waarin je zelf werkt
- In het boekje zijn 4 niveaus - de meeste leerlingen doen niveau 1 en niveau 2
- Als je verder wilt/kunt, doe je ook niveau 3
- Als je echt wat moeilijkers wilt, doe je alleen niveaus 3 en 4
- Er staan nog extra oefeningen online, zie Teams voor links

Slide 3 - Tekstslide

OP SCHOOL

Slide 4 - Woordweb

Wat zie je hier?
A
de tafel, de stoel
B
de tavel, de stool
C
de tafel, de stool
D
de taafel, de stoel

Slide 5 - Quizvraag

Wat zie je hier?
A
de rugtas
B
de rugzak
C
de schooltas
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quizvraag

Wat is dit?

A
een dagboek
B
een agenda
C
een wiskundeboek
D
een schema

Slide 7 - Quizvraag

Wat is dit?
A
het boek
B
de agenda
C
het huiswerk
D
het schrift

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander NL woord voor 'pagina?'
A
blaadje
B
bladzijde
C
page
D
pagi

Slide 9 - Quizvraag

Als je iets niet weet, kun je het op internet...
A
opvragen
B
uitvinden
C
opzoeken
D
kiezen

Slide 10 - Quizvraag

De juf legt iets uit, en jij schrijft het op. Hoe noemen we dat?
A
aantekeningen maken
B
samenvatten
C
antwoorden
D
lezen

Slide 11 - Quizvraag

Je hoeft het niet alleen te doen, je mag met iemand anders...
A
samenwerken
B
samenstellen
C
samenvatten
D
samengaan

Slide 12 - Quizvraag

Als je iets thuis moet maken voor school, heb je...
A
een toets
B
een overhoring
C
een antwoord
D
huiswerk

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noem je degene die de les geeft?
A
de juf
B
de leraar
C
de docent
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 14 - Quizvraag

Hiermee kun je schrijven, maar je kunt het ook weer uitgummen.
A
een pen
B
een potlood
C
een stift
D
een markeerstift

Slide 15 - Quizvraag

Je hebt les in...
A
de kantine
B
het klaslokaal
C
het kantoor
D
de klaskamer

Slide 16 - Quizvraag

Waarmee kun je NIET schrijven?
A
een pen
B
een potlood
C
een gum
D
een stift

Slide 17 - Quizvraag

schooltas
etui
klaslokaal
pen
potlood
agenda
tafel
boeken
stoel
smartboard
leerling
puntenslijper
etui
mobieltje
gum

Slide 18 - Sleepvraag

HOT SEAT

Slide 19 - Tekstslide

What can you say in Dutch if you don't understand something?

Slide 20 - Open vraag

How can you explain in Dutch that you didn't do your homework?

Slide 21 - Open vraag

Huiswerk - een smoesje verzinnen
Volgende les moet iedereen voor de klas een smoes verzinnen!

Slide 22 - Tekstslide

How can you ask your teacher in Dutch if you can go to the bathroom?

Slide 23 - Open vraag

Welk niveau wil je gaan doen in het themaboekje?
niveau 1
niveau 2
niveau 3
niveau 4

Slide 24 - Poll

Grammatica
LEVEL 1a: DE KORTE HOOFDZIN



subject
verbum 1
de rest
Kees
leest
een boek
Maartje
zit
op school

Slide 25 - Tekstslide

subject
verbum 1
de rest
de juf
geeft
huiswerk

Slide 26 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
speelt
Jaïr
een spel

Slide 27 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
kijken
Petra en Hans
televisie

Slide 28 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
achtervolgt
de grote hond van de buren
onze kleine langharige cavia door de tuin

Slide 29 - Sleepvraag

subject
verbum 1
de rest
achtervolgt
de grote hond van de buren
onze kleine langharige cavia door de tuin

Slide 30 - Sleepvraag

Level 1b
De hoofdzin met meer informatie



subject
verbum 1
wanneer
object (wat)
waar
Kees
leest
iedere ochtend
een boek
in de trein.
De hond van de buren
krijgt
alleen als het buiten donker is
een lekker hondenkoekje
in zijn lekkere warme mand.

Slide 31 - Tekstslide

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
de leraar Engels
is
iedere ochtend
10 minuten te laat
op school

Slide 32 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
Rosa en ik
werken
de hele avond
aan ons huiswerk voor wiskunde
op de kamer van Rosa en haar zus

Slide 33 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
de oma van Eef
woont
sinds vorige week
in een heel nieuw huis voor oudere mensen
met haar nieuwe vriend

Slide 34 - Sleepvraag

Subject
Verbum 1
Wanneer
Object (wat)
Waar
Katy Perry
beantwoordt
pas na drie weken
de persoonlijke berichtjes van haar fans
op Instagram

Slide 35 - Sleepvraag

Level 2
De vraagzin



verbum 1
subject
wanneer
object (wat)
waar
Leest
Kees
iedere ochtend
een boek
in de trein?
Krijgt
De hond van de buren
alleen als het buiten donker is
een lekker hondenkoekje
in zijn lekkere warme mand?

Slide 36 - Tekstslide

Welke zin is NIET goed?
A
Wacht je op mij?
B
Ga je naar school?
C
Op het dak zit de kat?
D
Maak jij je huiswerk?

Slide 37 - Quizvraag

Level 3: een zin met meer dan 1 verbum
Soms zit er meer dan 1 verbum in een zin. Het 2e (en 3e) verbum komt/komen dan achteraan de zin.


  S(ubject)
      V1
       T(ijd)
   O(bject)
    P(laats)
     V2, V3
Ik
ben
gisteren
door de regen
naar huis
gelopen.
Pippi
zou
vorige maand
alleen
naar Spanje
gaan.
De Nederlandse les
is
iedere week
moeilijker
-
geworden.

Slide 38 - Tekstslide

S
V1
T
O
P
V2
de conciërges
hebben
de hele vakantie
heel hard
op school
doorgewerkt

Slide 39 - Sleepvraag

S
V1
T
O
P
V2
de moeder van Laurent
heeft
sinds Laurent op school zit
zijn huiswerk voor aardrijkskunde
in Teams
gemaakt

Slide 40 - Sleepvraag

Level 4: conjuncties
Soms bestaat een zin uit twee delen. Dan wordt er een conjunctie gebruikt om de twee zinnen aan elkaar te 'lijmen'. 
Voorbeelden van conjuncties zijn:  maar / en  / of /     want     / dus
                                                                (but / and / or / because / so)
Na deze conjuncties  (MEOWD) volgt een gewone hoofdzin, met de volgorde van woorden zoals je gewend bent:
Ik speel gitaar EN ik zing liedjes.
Erik wilde naar buiten, MAAR het regende.

Slide 41 - Tekstslide

Level 4: conjuncties (2)
Maar er zijn nog veel meer conjuncties. Na gebruik van een andere conjunctie dan MEOWD, volgt een bijzin. In een bijzin staat V1 achteraan de zin! Kijk maar:


subject
v1
object
conjunctie
subject
de rest
v1
Mike
eet
niets,
omdat
hij
geen honger
heeft.
Mama
werd
wakker
toen
de buurvrouw
aan de deur
belde.
Ik
maak
mijn huiswerk
tenzij
ik
geen zin
heb.

Slide 42 - Tekstslide

Meer voorbeeldzinnen
HOOFDZIN + HOOFDZIN (MEOWD)
1. We krijgen bij Spaans veel huiswerk, maar het is een mooie taal!
2. Ik wil later wiskunde studeren, want ik vind wiskunde leuk.
HOOFDZIN + BIJZIN
1. Ik drink altijd iets warms, voordat ik naar school fiets.
2. Muriel blijft in de kantine, totdat de pauze voorbij is.

Slide 43 - Tekstslide

Conjuncties
HOOFDZIN (S+V1+R)                                           BIJZIN (S+R+V1)
maar
but
en
and
of
or
want
because
dus
so/hence
omdat
because
als
if
terwijl
while
zodra
as soon as
voordat
before
nadat
after
toen
when
mits
as long as
dat
that
tenzij
unless
zodat
so that
hoewel
even though

Slide 44 - Tekstslide

Ik weet zeker, dat het gaat sneeuwen.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 45 - Quizvraag

Mijn band was lek, maar de concierge heeft hem geplakt!
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 46 - Quizvraag

Maak zelf een samengestelde zin. Gebruik de conjunctie 'en'.

Slide 47 - Open vraag

Maak zelf een zin. Gebruik de conjunctie 'en'.

Slide 48 - Open vraag

Maak zelf een zin. Gebruik de conjunctie 'omdat'.

Slide 49 - Open vraag