NT2 DVL Periode 4

NT2 Periode 4 DVL
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

NT2 Periode 4 DVL

Slide 1 - Tekstslide


  1. Interpreteren
  2. Sociale activiteiten
  3. Stoornis
  4. Vakspecifiek
  5. Timemanagement
  6. Uitscheiding
  7. Plagiaat
  8. Veiligheid en EHBO
  9. Verantwoordelijkheid
  10. Context
  11. Vitale functies
  12. Vochtlijst
  13. Samenvatten
  14. WMO
  15. Ziektebeelden
















Welke woorden ken je al en kan je uitleggen?

Slide 2 - Tekstslide

Interpreteren

👉 nadenken over wat iets betekent
👉 je kijkt of luistert goed en probeert het goed te begrijpen
👉 soms is het niet meteen duidelijk, dus je moet nadenken en uitleggen

Slide 3 - Tekstslide

Interpreteren

Wie heeft er gelijk in het filmpje?


Slide 4 - Tekstslide

Interpreteren

Situatie: Mevrouw zegt niets, maar ze fronst haar gezicht en houdt haar buik vast.

👉 Jij interpreteert dat ze misschien buikpijn heeft.
👉 Je vraagt of dat klopt.

Slide 5 - Tekstslide

Sociale activiteiten 

Sociale activiteiten zijn:
👉 dingen die je samen met andere mensen doet
👉 activiteiten waar je contact maakt en plezier hebt
👉 belangrijk voor gezelligheid, leren, en samenleven

Slide 6 - Tekstslide

Welke sociale activiteiten ken je allemaal?

1.
2.
3.
4.

Slide 7 - Tekstslide

Stoornis

👉 iets in je lichaam of geest werkt niet zoals normaal
👉 daardoor kun je problemen hebben met denken, voelen of bewegen
👉 het kan aangeboren zijn of later ontstaan

Slide 8 - Tekstslide

 Voorbeelden van stoornissen:

Angstoornis → iemand is vaak bang zonder reden.

Slaapprobleem → moeite met slapen. (slaapstoornis)

Eetstoornis → verkeerd omgaan met eten. (zoals anorexia)

Communicatiestoornis → moeite met praten. of begrijpen.

Psychische stoornis → probleem in het denken of voelen, zoals depressie.

Slide 9 - Tekstslide

Vakspecifiek

👉 iets hoort bij een bepaald beroep (vak)
👉 het is speciaal voor jouw werkveld
👉 je hebt de kennis of vaardigheden nodig voor je vak

Slide 10 - Tekstslide

Vakspecifiek

Wat is vakspecifiek voor iemand die werkt in het onderwijs? Kruis aan:

☐ Kinderen helpen met lezen
☐ Banden van een fiets plakken
☐ Activiteiten voorbereiden in de klas
☐ Een auto repareren
☐Observeren hoe een kind speelt

Slide 11 - Tekstslide

Timemanagement

👉 goed omgaan met je tijd
👉 plannen wat je gaat doen
👉 zorgen dat je op tijd klaar bent
👉 weten wat eerst moet (prioriteiten)

Slide 12 - Tekstslide

Timemanagement


Waarom is timemanagement belangrijk?

Slide 13 - Tekstslide

Uitscheiding

👉 dat het lichaam afvalstoffen kwijtraakt
👉 via plas, poep, zweet, of adem
👉 dit is normaal en belangrijk voor je gezondheid

Slide 14 - Tekstslide

Uitscheiding

Wat hoort bij uitscheiding? Kruis aan:
☐ Plassen
☐ Zweten
☐ Eten
☐ Poepen
☐ Lachen

Slide 15 - Tekstslide

Plagiaat

👉 Je gebruikt werk of tekst van iemand anders
👉 Maar je doet alsof jij het zelf hebt gemaakt
👉 Dat mag niet zonder bron te noemen


Slide 16 - Tekstslide

Je gebruikt werk of tekst van iemand anders
Maar je doet alsof jij het zelf hebt gemaakt
Dat mag niet zonder bron te noemen
woord
?

Slide 17 - Tekstslide

Veiligheid en EHBO

🛡️ Wat is veiligheid?
Veiligheid betekent:
👉 zorgen dat niemand gewond raakt
👉 letten op gevaarlijke situaties
👉 voorkomen van ongelukken

🚑 Wat is EHBO?
EHBO betekent:
👉 Eerste Hulp Bij Ongelukken
👉 je helpt iemand die net een ongeluk heeft gehad
👉 je wacht op de dokter of ambulance

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de afkorting van 
EHBO?

Slide 19 - Tekstslide

Verantwoordelijkheid

👉 je zorgt goed voor je werk of taak
👉 je doet wat afgesproken is
👉 je denkt na over de gevolgen van je keuzes

Slide 20 - Tekstslide

Context

👉 de situatie of omgeving waarin iets gebeurt
👉 de woorden eromheen die iets duidelijk maken
👉 meer informatie om iets beter te begrijpen

Slide 21 - Tekstslide

🧠 Voorbeelden van context:

📖 Tekst: Je kent een moeilijk woord niet;

→ je leest de zinnen ervoor of erna 
→ zo snap je het toch




Voorbeeld: “Hij heeft diabetes. Daarom krijgt hij elke dag insuline.”
→ Door de context snap je dat insuline iets met de ziekte te maken heeft.

👩‍⚕️ Zorg: Je ziet iemand huilen → je kijkt naar de situatie → misschien is er slecht nieuws geweest.

🏫 School: Je hoort iemand zeggen “Dat is slim!”
→ De toon of gezicht laat zien of het serieus is of sarcastisch.

Slide 22 - Tekstslide

Vitale functies

👉 de belangrijkste functies van het lichaam
👉 die nodig zijn om te leven
👉 als er iets fout gaat, is er spoedhulp nodig

Slide 23 - Tekstslide

De 4 belangrijkste vitale functies:

1.Bewustzijn – is iemand wakker of buiten bewustzijn?

2.Ademhaling – ademt iemand normaal?

3.Circulatie (bloedsomloop) – klopt het hart goed? Is er een hartslag of bloeding?

4. Temperatuur – is de lichaamstemperatuur normaal?

Slide 24 - Tekstslide

Vochtlijst

👉 een tabel of formulier
👉 waarin je noteert hoeveel iemand drinkt
👉 en soms ook hoeveel vocht iemand verliest (bijv. via urine, diarree, braken, zweten)

Slide 25 - Tekstslide

Samenvatten

👉 een korte versie maken van een tekst of gesprek
👉 je schrijft of zegt alleen de belangrijkste informatie
👉 je laat details weg

Slide 26 - Tekstslide

WMO🏠 

👉 Wet Maatschappelijke Ondersteuning

👉 De gemeente helpt mensen om zelfstandig te blijven wonen.

👉 De gemeente kijkt wat iemand zelf kan, en waarbij hulp nodig is.

Slide 27 - Tekstslide

WMO🏠 
Voor wie is de WMO?

Slide 28 - Tekstslide

Ziektebeelden


👉 verschillende soorten ziekten of aandoeningen
👉 met herkenbare klachten en kenmerken

Je leert wat iemand heeft, hoe het eruitziet en wat je kunt doen.

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeelden van ziektebeelden:

Diabetes (suikerziekte)

Dementie (geheugenproblemen)

COPD (longziekte)

Depressie (psychische ziekte)

Artrose (slijtage van gewrichten)
Kies de juiste ziektebeeld bij de klacht:

Moeite met ademhalen → __________

Vergeet snel dingen → __________

Veel plassen, veel dorst → __________

Pijn in de knieën bij het lopen → ______________________________________

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

  1. Interpreteren
  2. Sociale activiteiten
  3. Stoornis
  4. Vakspecifiek
  5. Timemanagement
  6. Uitscheiding
  7. Plagiaat
  8. Veiligheid en EHBO
  9. Verantwoordelijkheid
  10. Context
  11. Vitale functies
  12. Vochtlijst
  13. Samenvatten
  14. WMO
  15. Ziektebeelden
Welke woorden vind je lastig en  noteer je in jouw woordenlijst?

Slide 32 - Tekstslide