In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Les 10: Lezen
7.1 en 7.2 short articles and the news
Grammatica: the future
Slide 1 - Tekstslide
Ik vind in het Engels lezen
A
Moeilijk
B
Makkelijk
C
Soms moeilijk, soms makkelijk
D
Niet moeilijk of makkelijk
Slide 2 - Quizvraag
ERK-niveaus
Lezen en luisteren
S
KD
VP
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Leesstrategiën:
* skimmen: tekst globaal doorlezen.
* scannen: tekst lezen op zoek naar specifieke info.
* intensief lezen: hele tekst goed doorlezen.
Slide 5 - Tekstslide
1
Beeld vormen van de tekst.
Met wat voor soort tekst heb je te maken?
Is het een advertentie, een ingezonden stuk, een artikel, enzovoort?
voor het lezen
Slide 6 - Tekstslide
Skimmen: je gaat de tekst snel lezen, omdat je ongeveer wilt weten waar de tekst over gaat. Je doet dat door naar opvallende stukjes te kijken en van iedere alinea de eerste en de laatste zin te lezen.
Bij een vraag over de hele tekst, ga je skimmen. Je gaat zoeken naar aanwijzingen voor het antwoord.
2
Leesstrategieën
Slide 7 - Tekstslide
Scannen: je moet zoeken naar bepaalde informatie. Als je dat gevonden hebt, hoef je de rest van de tekst niet te lezen.
Bij vragen naar bepaalde informatie, ga je scannen. Als de vraag bijvoorbeeld is hoeveel iets kost, ga je op zoek naar bedragen.
2
Leesstrategieën
Slide 8 - Tekstslide
Intensief lezen: Hierbij neem je de tekst woord voor woord, regel voor regel, door.
Als er in een vraag regelnummers gegeven worden, is het vaak de bedoeling dat je de gehele alinea intensief leest. Dit geldt ook als er een alinea aangegeven is.
2
Leesstrategieën
Slide 9 - Tekstslide
Er zijn manieren om achter de betekenis van een woord te komen:
probeer de betekenis te raden door de hele zin goed te lezen.
kijk of het woord lijkt op een Nederlands woord of een andere taal die je kent.
Nee? lees verder
2
Leesstrategieën
Slide 10 - Tekstslide
Onbekende woorden
Bij lezen (en luisteren) heb je zelf geen invloed op de woorden die worden gebruikt. Je zult woorden tegenkomen die je niet kent.
Als je te veel woorden niet kent (meer dan 10%), zul je moeite hebben met de tekst. Onbekende woorden hoeven echter niet altijd problemen op te leveren of opgezocht te worden in het woordenboek.
2
Leesstrategieën
Slide 11 - Tekstslide
Bij meerkeuzevragen, staan de vragen gewoonlijk op volgorde van de tekst. Lees alleen de vraag en het stukje waar volgens jou het antwoord in staat.
Probeer vervolgens zelf een antwoord te geven en vergelijk dat met de antwoorden die gegeven zijn. Kies dan het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt. Kom je er niet uit, dan is het vaak een kwestie van een paar keer 'heen en weer' lezen.
2
Leesstrategieën
Slide 12 - Tekstslide
Pitfalls Reading/Listening Exam
Valkuil 1: het staat wel in de tekst maar wordt niet gevraagd.
Valkuil 2: het is misschien wel zo, maar het staat er niet.
Valkuil 3: woorden uit de tekst... en dus...
Het antwoord bevat vaak een synoniem of omschrijving van informatie in de tekst. Wees altijd achterdochtig bij antwoorden die veel woorden uit de tekst bevatten.
Slide 13 - Tekstslide
Vertaal: Hij is dol op lezen
A
He is fond of reading
B
He is fond of reads
C
He likes to read Shakespeare
Slide 14 - Quizvraag
Future
Dit zijn de manieren waarop je de future kunt maken:
future met present simple
future met present continuous
future met am/are/is going to (plus hele ww)
future met shall of will (plus hele ww)
Slide 15 - Tekstslide
Future met present simple
Situaties: Voorspelbare regelmaat, rooster, dienstregeling etc.
Gebruik: De gewone tegenwoordige tijd: hele werkwoord + s bij she/he/it
The train leaves at 11:15.
We close the shop at 12.
The film starts at 21:15.
Slide 16 - Tekstslide
De future met present continuous
Situaties: Binnenkort, op een afgesproken tijdstip. Informeel. uitgaan, sporten, samen eten etc.
Gebruik: am/are/is + hele ww met -ing
We are having a party at Danny’s on Friday.
I’m playing football with my mates tomorrow.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
De future met to be going to + hele ww
Situaties: Dingen die gaan gebeuren waar bewijs voor is of dingen die eerder al besloten zijn (een vaststaand plan).
Gebruik: am/are/is going to + hele ww
We are going to go to Tanzania next summer.
Look at that cloud, it is going to rain.
Slide 19 - Tekstslide
De future met will
Situaties: Staat niet vast of dingen die ter plaatse beslist worden. Kan worden afgekort tot ’ll.
Gebruik: will/shall + hele ww
I will help you tomorrow.
I think it will rain then.
He’ll probably understand.
Slide 20 - Tekstslide
Future met shall
Situaties: Bij I en we mag je shall gebruiken, ouderwets. Vraag met aanbod of voorstel > shall bij I en we
Gebruik: shall + hele ww
I shall help you tomorrow.
We shall do our best.
Shall we go out?
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
They ... arrive tomorrow morning.
A
shall
B
will
Slide 23 - Quizvraag
The train ... at 17:03.
A
departs
B
is going to depart
Slide 24 - Quizvraag
We ... to the cinema tonight.
A
Shall go
B
are going
Slide 25 - Quizvraag
She ... to Oslo next year.
A
is going to move
B
moves
Slide 26 - Quizvraag
We ... start on that right away!
A
are going to
B
shall
Slide 27 - Quizvraag
Opdrachten
Extra:
Zoek een artikel van BBC news dat jou aanspreekt. Pas de tips toe en ontdek waar het artikel over gaat.