voorbereiding theorie toets

TOETS, HELP!!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TOETS, HELP!!

Slide 1 - Tekstslide

GEINTJE NATUURLIJK, JULLIE KUNNEN DIT!!

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen?
- tekstopbouw + opbouw alinea's
- tekstdoelen
- functies
- tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

 inleiding
Manieren van inleiden:
  • reden geven van schrijven 
  • voorbeeld te geven
  • opbouw van de tekst geven
  • mening geven
  • belangrijkste informatie

Slide 4 - Tekstslide

Kern
  • feiten
  • argumenten
  • oplossingen voor probleem dat in de inleiding wordt verteld
  • antwoord op de vraag van de inleiding


Slide 5 - Tekstslide

Slot
  •  samenvatting van de tekst
  • conclusie
  • advies
  • vraag stellen
  • verwachting toekomst

Slide 6 - Tekstslide

Tekstdoelen
- informeren
- uiteenzetten
- beschouwen
- overtuigen/betogen
(overhalen)

Slide 7 - Tekstslide

Informeren & uiteenzetten
informeren = informatie geven over een onderwerp
uiteenzetten = objectief zijn, lezer iets leren! Bijv schoolboeken


Slide 8 - Tekstslide

beschouwen & overtuigen
beschouwen= bepaald onderwerp wordt uit verschillende perspectieven bekeken. Wat zijn voor en nadelen? Meningen etc. heeft subjectieve als objectieve elementen.

Overtuigen/betogen = lezers overhalen in te stemmen met jouw standpunt. Doel is publiek overtuigen 

Slide 9 - Tekstslide

amuseren
informeren
overhalen
uiteenzetten

Slide 10 - Sleepvraag

Opbouw alinea's
deelonderwerp = een stukje van een tekst of een alinea over een kleiner geheel van het onderwerp. Bijv: onderwerp = ballet, deelonderwerp = klassiek ballet
Kernzin = belangrijkste zin van de alinea. Bevat veel informatie. Staat vaak aan het begin of het einde van een alinea.
Hoofdgedachte = wat de schrijver wil vertellen met zijn tekst

Slide 11 - Tekstslide

Functies
Elke zin, alinea of tekstgedeelte heeft een functie. Als je zo'n stukje tekst gaat benoemen, noem je dat een functiewoord. Denk aan anekdote, definitie, oplossing of vraagstelling.

Slide 12 - Tekstslide

Tekstverbanden + signaalwoorden

Een tekst heeft een logische volgorde en maakt verbindingen met elkaar. Dit noemen wij tekstverbanden. De woorden waar je deze verbanden aan kunt herkennen, noemen wij signaalwoorden. 

Slide 13 - Tekstslide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
voorbeeld
echter
maar
ook
zo
daarnaast
zoals

Slide 14 - Sleepvraag

opsommend tekstverband
concluderend tekstverband
tegenstellend tekstverband
redengevend tekstverband
toelichtend /voorbeeldgevend tekstverband
oorzaak-gevolg tekstverband
samenvattend tekstverband
dus
en
toch
zodat
zoals
maar
kortom
daarom
vervolgens
immers
daarentegen
niet alleen...maar ook
dan ook
alles bij elkaar
dat wil zeggen
want

Slide 15 - Sleepvraag