herhaling havo

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken). Arbeidsverdeling is hetzelfde als specialisatie.
  • Een voorbeeld van arbeidsverdeling op school:
  • Leraren geven les
  • Conciërges ruimen op
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken). Arbeidsverdeling is hetzelfde als specialisatie.
  • Een voorbeeld van arbeidsverdeling op school:
  • Leraren geven les
  • Conciërges ruimen op

Slide 1 - Tekstslide

voorbeelden arbeidsverdeling
  • externe arbeidsverdeling
  • interne arbeidsverdeling
  • geografische arbeidsverdeling
  • internationale arbeidsverdeling

Slide 2 - Tekstslide

Wat is arbeidsverdeling?
A
Elke werknemer doet evenveel werk
B
Elke werknemer doet waar hij/zij goed in is
C
Elke werknemer werkt evenveel uren

Slide 3 - Quizvraag

Absoluut voordeel = de ene persoon kan een taak sneller of goedkoper uitvoeren.

Comparatief voordeel = iemand heeft een comparatief voordeel bij de taak waar hij in vergelijking met een ander het minst slecht in is.

Slide 4 - Tekstslide

uitwerking
Jan
Jeroen
verschil
schoonmaken
5
8
(8-5)/5 x 100% = 60%
koken
3
6
(6-3)/3 x 100% = 100%
Jan heeft bij beide taken een absoluut voordeel. Jeroen is het minst langzaam met schoonmaken. Jeroen heeft dus een comparatief voordeel met schoonmaken. Jeroen gaat schoonmaken, Jan gaat koken. 

Slide 5 - Tekstslide

Comparatief voordeel

Marcel heeft bij koken een comparatief voordeel ten opzichte van de kinderen verzorgen. 

Slide 6 - Tekstslide

Is hier sprake van een comparatief voordeel? Waarom wel of niet?

Slide 7 - Open vraag

Liquiditeitspercentage banken
Het liquiditeitspercentage geeft de verhouding weer tussen de hoeveelheid liquide middelen (=cash) en de omvang van de rekening courant verplichtingen (wat staat er uit) bij een bank.

Wordt ook wel dekkingspercentage genoemd.

Slide 8 - Tekstslide

Liquiditeitspercentage
Banken
Laag liquiditeitspercentage:
- Weinig geld in kas -> Kan leiden tot tekorten (geen geld uit de pinautomaat)
- Veel geld om te investeren -> Hogere winsten voor de banken

Hoog liquiditeitspercentage:
- Veel geld in kas -> Er ontstaan niet snel tekorten
- Weinig geld om te investeren -> "Het geld ligt doelloos op de plank"

(1) Wij betalen steeds meer giraal, wat doet dat met het liquiditeitspercentage ?
(2) Banken hoeven geen 100% in kas te hebben, zolang er vertrouwen is in de bank. Waarom ?

Slide 9 - Tekstslide

(Deel-)balans bank
 



Deze bank heeft de beschikking over € 70 mln. liquide middelen (kas + tegoed bij DNB) 
en heeft (korte) verplichtingen ter waarde van € 200 mln.
Het werkelijke liquiditeitspercentage bedraagt dus:
 




kas                                            20
rekening-courant tegoeden          200
tegoed DNB                           50
debiteuren                             340
Elke euro is 35 cent gedekt

Slide 10 - Tekstslide

De ING bank heeft 5 miljard aan liquide middelen en de klanten hebben 40 miljard op hun betaalrekening staan. Het liquiditeitspercentage moet minimaal 10% zijn. Hoeveel kan de ING bank nog uitlenen?

Slide 11 - Open vraag

De ING bank heeft 20 miljard aan liquide middelen en de klanten hebben 150 miljard op hun betaalrekening staan. Bereken het liquiditeitspercentage.

Slide 12 - Open vraag

De ING bank heeft 20 miljard aan liquide middelen en de klanten hebben 150 miljard op hun betaalrekening staan. Het liquiditeitspercentage moet minimaal 10% zijn. Hoeveel kan de ING bank nog uitlenen?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Rekenen
  • Bruto Inkomen naar belastbaarinkomen
  • Bruto + forfait + bijtelling -afrekposten = belastbaar inkomen.
  • Belasting in de schijven stoppen >>> belasting die je moet betalen
  • Belasting berekend min heffingskorting is definitieve belasting 

Slide 15 - Tekstslide

Samenvattende stappen
  1. Je berekent hoeveel het belastbaarinkomen is.
  2. Je verdeelt het belastbaarinkomen over de schijven en rekent uit hoeveel belasting er moet worden betaald
  3. Je haalt de heffingskorting af van het bedrag dat aan belasting moet worden betaald.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Bruto jaarinkomen           = € 156.820,00
Aftrekpost goed doel              = € 750,00 -
Belastbaar inkomen(BI) = € 156.070

Belasting betalen             = € 73.074,56
Heffingskortingen             = € 3.000,00 -
Belasting te betalen        = € 70.074,56

BI - Belasting te betalen = Nettoloon = €156.070 - €70.074,56 = € 85.995,44


Belastingschijven
Schijf 1: €19.922 bij 36,55%
Schijf 1 = €7.281,49

Schijf 2: €13.793 bij 40,4%
Schijf 2 = €5.572,37

Schijf 3: €32.706 bij 40,4%
Schijf 3 = €13.213,22

Schijf 4: overig bij 52%
Schijf 4: €156.820 - €66.421 = €90.399
Schijf 4 =€47.007,48

Totaal alle schijven = €73.074,56
Hoe bereken je het gemiddelde heffingstarief ?
Gemiddelde heffingstarief = totale bedrag aan heffingen / brutoloon x 100% = (€70.074,56 / €156.070 ) x 100% = 44,9%

(Over elke euro betaalt Stef gemiddeld 44,9% belasting)

Slide 18 - Tekstslide

3 soorten belastingtarieven
  • Degressieve belasting = Naarmate je meer verdient, betaal je procentueel minder belasting.
  • Proportionele belasting =  Naarmate je meer verdient, betaal je procentueel evenveel belasting.
  • Progressieve belasting = Naarmate je meer verdient betaal je procentueel meer belasting.

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel belasting moet Mirjam betalen? Belastbaar inkomen = € 120.000

Slide 20 - Open vraag

Frank heeft een belastbaar inkomen van € 26.384.
Bereken het belastingbedrag dat hij in box 1 verschuldigd is.

Slide 21 - Open vraag

Frank heeft een belastbaar inkomen van € 90.500.
Bereken het belastingbedrag dat hij in box 1 verschuldigd is.

Slide 22 - Open vraag