H3 Lezen (1)

H3 Lezen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H3 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis
H1 + H2 lezen: tekststructuren
Lees beide hoofdstukken door
(blz 12 en 44) 
Vervolgens ga ik jullie een aantal vragen stellen hierover.

timer
4:00

Slide 2 - Tekstslide

T
Welke structuur hoort bij welk Slot?
Samenvatting
of conclusie
Afweging en
conclusie
Samenvatting
Herhaling
stelling of
beantwoording
vraag
Voor- en
nadelen-
structuur

Vraag/
antwoord-
structuur
Verklarings-
structuur
Argumentatie-structuur

Slide 3 - Sleepvraag

Hoe is een verklaringsstructuur opgebouwd?

Slide 4 - Open vraag

Waaruit bestaat het Slot van een Aspectenstructuur?
A
Samenvatting
B
Herhaling stelling
C
Conclusie
D
Afweging

Slide 5 - Quizvraag

Bij welke tekststructuren worden in het middenstuk oorzaken behandeld?
A
Probleem-oplossingsstructuur en vraag-antwoordstructuur
B
Verklaringsstructuur en Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur en Probleem-oplossingsstructuur
D
Aspectenstructuur en Argumentatiestructuur

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp en hoe bepaal je dit?

Slide 7 - Open vraag

Verbanden tussen alinea’s onderling, tussen zinnen onderling en soms zelfs binnen zinnen herken je vaak aan signaalwoorden. Sleep de signaalwoorden naar het bijbehorende verband.

Opsommend
Tegen-
stellend
Oorzakelijk
Chronologisch
Vergelijkend
Samen-
vattend
Concluderend
zoals,
beter dan
eerst,
dan,
voordat
dus,
daarom,
kortom
bovendien,
ook,
daarnaast
weliswaar,
kortom,
ofschoon
doordat,
waardoor,
het gevolg is
toch,
daarentegen,
maar

Slide 8 - Sleepvraag

Hoe lees je een tekst globaal?

Slide 9 - Open vraag

Iedere schrijver heeft een schrijfdoel. Bij elk schrijfdoel horen verschillende tekstsoorten. Sleep het juiste doel naar de bijbehorende tekstsoort.
Activeren
Opiniëren
Amuseren
Overtuigen
Informeren

Slide 10 - Sleepvraag

Hoe bepaal je waar in de tekst (bij welke alinea('s) de inleiding, het middenstuk en het slot beginnen?

Slide 11 - Open vraag

H3 Lezen: Argumenteren (1)

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen argumentatie
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een   
      argument
  • Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
  • Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema

Slide 13 - Tekstslide

Maak startopdracht + 1 op blz. 78 ev

timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 1 nakijken
Opdracht 1
1 Ik ben van mening dat
2 Ten eerste
3 Bovendien, ook
4 (Zijn laatste) argument (betreft)
5 dus 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 1 vr 6

Slide 16 - Tekstslide

Opbouw argumentatie
Structuur:

Standpunt
Argument
want / omdat
dus / daarom

Slide 17 - Tekstslide

Soorten argumenten
Feitelijke argumenten
Dit zijn uitspraken waarvan de schrijver denkt dat ze waar zijn. Let op: een feitelijk argument  hoeft niet waar te zijn (is dan eigenlijk een soort leugen). Ze zijn wel controleerbaar.

Naar mijn mening is Trump de populairste president ooit (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument - maar wel onwaar).

Slide 18 - Tekstslide

waarderende (niet-feitelijke) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 19 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?
Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 20 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 21 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 22 - Quizvraag

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument

Slide 23 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie: 

Slide 24 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 25 - Tekstslide


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 26 - Quizvraag


A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
C
Enkelvoudig

Slide 27 - Quizvraag

Maak nu de opdrachten voor de volgende les:
Opdracht 2 (blz 79)

Slide 28 - Tekstslide