La question

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide


Comment poser une question en français? 
Hoe stel je een vraag in het Frans? 

Slide 17 - Tekstslide

2 types de questions: 

1. la question sans mot interrogatif
2. la question avec mot interrogatif 
3 manières pour poser une question:

1. une question avec intonation 
             (de intonatievraag)
2. une question avec est-ce que 
            (de vraag met est-ce que)
3. une question avec inversion 
            (de vraag met inversie)
                  
                    Jullie leren enkel de eerste                         2 manieren

Slide 18 - Tekstslide

1. La question sans mot interrogatif

Slide 19 - Tekstslide

Hoe stel je een ja-nee vraag met intonatie?
1. Plaats achter de zin
 een vraagteken.



2. Lees de zin op een
 vragende toon.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe stel je een ja-nee vraag met est-ce que?
                                                                                         2. Plaats achter de zin
                                                                             een vraagteken.



                                          Voor est-ce que hebben we geen vertaling.
                                      Het maakt duidelijk dat je een vraag stelt.
est-ce que
1. Zet dit woord
 vooraan

Slide 21 - Tekstslide

Exemples
Tu aimes le chocolat?
Est-ce que tu aimes le chocolat?

Tu es un élève de la classe 2A?
Est-ce que tu es un élève de la classe 2A? 

Slide 22 - Tekstslide

Pose une question avec intonation SANS MOT INTERROGATIF

Slide 23 - Open vraag

Pose une question avec est-ce que SANS MOT INTERROGATIF

Slide 24 - Open vraag

Indique la bonne question:

Il aime la BD (intonation)
A
Il aime la BD?
B
Aime-t-il la BD?
C
Est-ce qu'il aime la BD?
D
Il aime la BD.

Slide 25 - Quizvraag

Indique la bonne question:

Vous avez un hobby. (est-ce que)
A
Vous avez un hobby?
B
Vous avez un hobby.
C
Est-ce que vous avez un hobby?
D
Est-ce qu'avez-vous un hobby?

Slide 26 - Quizvraag

Indique la bonne question:

An cherche son chien. (intonation)
A
An cherche son chien?
B
Cherche An son chien?
C
An cherche son sien.
D
Est-ce qu'An cherche son chien?

Slide 27 - Quizvraag

2. La question avec mot interrogatif

Slide 28 - Tekstslide

Les mots interrogatifs 


Om een specifieke vraag te stellen, gebruik je een specifiek vraagwoord. 




Slide 29 - Tekstslide

Quiwie?
Qui? = Wie?




Qui es-tu?
= Wie ben jij?
Quwat?
Quoi?= Wat?




Opgelet!
Qu'est-ce que tu aimes faire?
= Wat doe je graag?

Slide 30 - Tekstslide

Waar = ?
A
Ou?
B
Qu'est-ce que?
C
Où?
D
Qui?

Slide 31 - Quizvraag

Qui = ?
A
Wie?
B
Wat?
C
Waar?
D
Hoe?

Slide 32 - Quizvraag

Wat= ?
A
Qu'est-ce que?
B
Quoi?
C
Où?
D
Comment?

Slide 33 - Quizvraag

Hoe= ?
A
Qui?
B
Où?
C
Quel âge?
D
Comment?

Slide 34 - Quizvraag

     Hoe stel je een ja-nee vraag met vraagwoord EN intonatie?
1. Zet je vraagwoord achteraan.
2. Zet een vraagteken op het einde van de zin.
3. Lees de zin op een vragende toon.

Slide 35 - Tekstslide

     Hoe stel je een ja-nee vraag met vraagwoord EN est-ce que?
1. Zet je vraagwoord vooraan.
2. Zet het woord est-ce que       na het vraagwoord. 
3. Zet een vraagteken op het einde van de zin. 
est-ce que

Slide 36 - Tekstslide

WAT = QUOI

Tu fais quoi? 

Qu'est-ce que tu fais? 
quoi (vraag met intonatie)


qu' (vraag met est-ce que waar het vraagwoord vooraan staat).

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Exercices

Slide 39 - Tekstslide

Anouk danse ____________ ?
Tous les mercredis et dimanches.

Slide 40 - Open vraag

___________ est-ce qu'Aline ne peut pas aller au cinéma?
Parce qu'elle est malade.

Slide 41 - Open vraag

________ habite à côté de l’église?
Emilie.

Slide 42 - Open vraag

Yasir et Samet vont _________ ?
A l'école.

Slide 43 - Open vraag

Antoine mange ______ de croissants?
Sept.

Slide 44 - Open vraag

Regarde bien les infos. Pose 4 questions à Julien.

- Prénom: Julien
- Age: 12 ans
- Domicile: Bruxelles
- Hobbys: la musique

Slide 45 - Woordweb