BK1 2.2 en 2.3

HERHALING 2.2 EN 2.3
HOOFDLETTERS & LEESTEKENS
MEERVOUD MAKEN ZNW
KLANKGROEPEN
AU OF OU
I OF IE


1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HERHALING 2.2 EN 2.3
HOOFDLETTERS & LEESTEKENS
MEERVOUD MAKEN ZNW
KLANKGROEPEN
AU OF OU
I OF IE


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom hoofdletters en leestekens?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

HOOFDLETTERS

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo gebruik je hoofdletters
- Aan het begin van een zin
- Bij namen van mensen, topografische namen (landen, rivieren, bergen) bedrijven, merken.
- Boeken en films
- Feestdagen: Pasen, Halloween, Kerst
Let op: niet bij samenstellingen!





H2 Spelling en formuleren

2.2 

Spelling 

- leestekens 

- hoofdletters

Spellingsregels

- klinkers en medeklinkers

- korte en lange klanken

- klangroepen

- meervoud zelfstandige naamwoorden

- woorden met i/ie en ou/au

2.3

Formuleren

- leestekens

- hoofdletters ween, Kerstmis, Nieuwsjaarsdag etc. Let op: nietat je bij samenstellingen


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

Namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van een zin
B
bij namen van rivieren
C
bij namen van seizoenen
D
bij woorden die van namen zijn afgeleid

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dagen van de week
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wel of geen hoofdletter?
A
Leeuwarden
B
leeuwarden

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

beste mevrouw vergeer

In de bovenstaande zin moet...
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
geen hoofdletters

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LEESTEKENS 

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruik je leestekens?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PUNTEN 

- Aan het einde van een zin

- Bij afkortingen

- Na een voorletter 


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VRAAGTEKENS

- Na een vraag


Hoe lang duurt deze les nog?

'Neem jij koekjes mee voor bij de thee?' vroeg Meike.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UITROEPTEKENS 

- Na een uitroep, bevel of waarschuwing.


Halt, of ik schiet!

Stop!

Kom hier!



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

au of ou?
  • Bij de letters 'au' en  'ou' hoor je dezelfde klank. 
  • Er is geen regel wanneer je 'au' of 'ou' schrijft.
  • Deze woorden moet je dus goed uit je hoofd leren.

  • Bijvoorbeeld:
  • gauw, auto, blauw, pauw,      rauw (bv. niet gebakken)
  • lou, stout, kabouter, zout,     rouw (verdrietig)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

De kab __ ter past makkelijk in een luciferdoosje
A
ou
B
au

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

De m__w van mijn jas is gescheurd.
A
ou
B
au

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

In onze tuin staat een p__w.
A
ou
B
au

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

De kok strooide te veel z__t over het eten.
A
ou
B
au

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

Bij voetbalwedstrijden geen toesch__wers meer.
A
ou
B
au

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

Dat was een heerlijk s__s bij de spaghetti.
A
ou
B
au

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul ou of au in.

Mijn broer heeft een grappige vr__w.
A
ou
B
au

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan.
Wat is een klankgroep?
2

Slide 28 - Tekstslide

Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.

Korte en lange klanken 
Je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan. 
In elke klankgroep zit een korte of lange klank. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In elke klankgroep zit een korte klank of een lange klank.
Wat is een klankgroep?
2

Slide 30 - Tekstslide

Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.

Het woord school heeft een:
A
kort klank
B
lange klank

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord hand heeft een:
A
korte klank
B
lange klank

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het woord olifant heeft:
A
1 klankgroep
B
2 klankgroepen
C
3 klankgroepen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

i of ie? 
De meeste klinkers kun je verdubbelen om er een lange klank van te maken: hor - hoor, tut - tuut.

Dit kan niet bij de i. De lange klank ie schrijf je soms met ie en soms i. De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren: liter, gieter, vakantie, politie

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

i of ie
A
artiest
B
artist

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

i of ie
A
kielo
B
kilo

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

i of ie
A
februari
B
februarie

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

MEERVOUD MAKEN -EN
Meestal komt er: - en achter het woord als je meervoud maakt.
Dat is simpel!
Let wel op de spelling van lange en korte klank - woorden : boom - bomen/ roos - rozen/ bos - bossen/ golf - golven!!!

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

MEERVOUD MAKEN +-S
Meestal komt er: - en achter het woord als je meervoud maakt.
Dat is simpel!
tafel - tafels


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

MEERVOUD MAKEN 'S
Als je problemen krijgt met de uitspraak -a, -o, -u, -i, -y.

(Als er voor de slot-y van een woord een klinker staat (zoals de a in spray), komt de s in het meervoud direct aan het woord vast, zonder apostrof. cowboy – cowboys)

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

meervoud van ei, koe, stad

Slide 42 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

meervoud van dag, glas, weg

Slide 43 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

meervoud van : kind, gat, oma

Slide 44 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

meervoud van taxi:
A
taxies
B
taxis
C
taxien
D
taxi's

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

meervoud van baby?
A
babies
B
baby's
C
babys
D
balen

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Denk erom dat het verschil goed duidelijk is!!!

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies