HV2BWerkwoordspelling les 1 16/5

Welkom
Leg je boeken, schrift en etui op tafel en ga 10 minuten in stilte lezen uit je leesboek.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
Leg je boeken, schrift en etui op tafel en ga 10 minuten in stilte lezen uit je leesboek.

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling les 1

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet wat de regels zijn voor het spellen van werkwoorden.
- Je kunt in een zin correct gespelde werkwoordsvormen invullen.
- Je kunt bijzonderheden in de werkwoordspelling uitleggen.
- Je kunt zelf zinnen bedenken met moeilijkheden in de werkwoordspelling.

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Instructie  werkwoordspelling (theorie blz.180-183 HB)
- Huiswerk nakijken (5 t/m 7 blz. 118-119 OB)
- Aan de slag met opdrachten  (1 t/m 12 behalve 5 blz. 120-123)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling (blz. 180-183 HB)
  1. Tijd: t.t., v.t., volt. t.
  2. Stam opschrijven +wie?
  3. Plak iets aan de stam (of niets)
Uitzonderingen? Die doen we later

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
1. Tijd: t.t, v.t., volt.t.
Ik wandel
Ik wandelde
Ik heb gewandeld

Waarom?
tkfschpx alleen gebruiken in v.t. en volt.t.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
2. Stam van het werkwoord + wie hoort bij de stam

Wat is de stam?
de ik-vorm 
Niet hele ww-en (klopt niet altijd: ik race!)

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
3. Plak iets (of niets) aan de stam
t.t.: 3 opties: plak niets, -t of -en.

v.t.: 4 opties: is de laatste klank een tkfschpx ?
plak -te of ten. Niet ? Plak -de of den.
volt.t.: 2 opties: is de laatste klank  een tkfschpx ?
plak -t, Niet? plak -d (+ ge-, be- of ver- voor de stam)

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
Engelse werkwoorden
Hij (deleten) gisteren de bestanden
Stap 1: tijd=v.t.
Stap 2: stam=delete
Stap 3: laatste klank: t+ hij delete+te

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
Uitzonderingen:
t.t.
Loop jij?
v.t.
Ik loopte? Ik liep?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
Onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn, zullen
pv en volt.t, niet  volgens de normale spelling ( schema blz. 183 HB bovenaan > uit je hoofd leren).

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk nakijken (5 t/m 7 blz. 118-119 OB)

Slide 13 - Tekstslide

- Aan de slag met opdrachten (1 t/m 12 behalve 5 blz. 120-123)

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk maandag 19 mei 2e uur
Lezen blz. 180-183 HB.
Maken opdracht 1 t/m 12 behalve 5 blz. 120-123 OB.
Neem je nieuwe leesboek mee.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
Hij liep naar huis
B
Hij loopt naar huis

Slide 17 - Quizvraag

Afgelopen weken ... (besteden, VT) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 18 - Quizvraag

Welke werkwoord is een sterk werkwoord?
A
rijden
B
dwalen
C
redden
D
glanzen

Slide 19 - Quizvraag

Welk antwoord heeft alleen maar de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 20 - Quizvraag

Voltooid deelwoord?
A
fiets
B
gefietst
C
fietste
D
gefietsd

Slide 21 - Quizvraag

Hij heeft haar (schoppen, VT)
A
geschoppt
B
geschoppd
C
geschopt
D
geschopd

Slide 22 - Quizvraag

Zij heeft iets (ontdekken... vul de juiste vorm van het VD).

Slide 23 - Open vraag

De docent heeft de regel (afschaffen....vul de juiste vorm van het , VD)

Slide 24 - Open vraag

Jan heeft vroeger (handballen...vul de juiste vorm van het VD)

Slide 25 - Open vraag

Die opmerking heeft haar (ergeren...vul de juiste vorm van het VD).

Slide 26 - Open vraag

Al (praten, OD) vergaten ze de tijd.
A
pratende
B
pratente
C
pratend
D
pratent

Slide 27 - Quizvraag

Zij... (zoeken, PVVT) naar het boek van Anna Woltz
A
zij zoeken
B
zij zoekt
C
zij zochten
D
zij zocht

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een correct gespeld voltooid deelwoord?
A
ik loop
B
ik heb gelopen
C
ik liep
D
ik heb geloopt

Slide 29 - Quizvraag

(Lachen, OD) stapt ze op haar fiets.
A
lachende
B
lachend
C
lachent
D
lachente

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide