Geluid maken en horen.

 Geluid 
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 10 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Geluid 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Introductie
In de natuur kun je allerlei geluiden horen. Het
ruisen van de zee en het fluiten van vogels. Ook mensen veroorzaken geluid. Ze praten,
zingen, schreeuwen, maken muziek, rijden in auto’s, steken vuurwerk af enzovoort.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is geluid?
  • Geluid = trilling.
  • Als je praat, trillen je stembanden
  • In dat geval zijn jou stembanden een geluidsbron.
  • Geluidssterkte (= volume) --> hoe hard het geluid is
  • De toonhoogte  --> hoe laag of hoog het geluid klinkt

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Trillingen
Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
• Bij je stem zijn het de stembanden die trillen.
• Bij een luidspreker is het de conus die trilt.
• Bij een gitaar zijn het de snaren die trillen.

Slide 6 - Tekstslide

De tussenstof
  • Je kunt een geluid alleen horen als er een tussenstof (= medium) is: een stof waardoor de trillingen zich kunnen verplaatsen van de geluidsbron naar je oren. 

  • Meestal is lucht de tussenstof. Maar geluid kan zich ook verplaatsen door een vloeistof of een vaste stof (zoals metaal).

  • Het geluid van je stem hoor je bijvoorbeeld niet alleen ‘buitenom’ (via de lucht), maar ook ‘binnendoor’ (via de botten van je schedel).

Slide 7 - Tekstslide

Hoe verloopt geluid naar je oor?
Zonder medium heb je geen geluid. 
Bij vacuüm (= geen luchtdeeltjes) kan geluid dus niet verplaatsen.

Bron
Trommel
Medium
Lucht
Ontvanger
Oor

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hoe horen wij?
In ons oor zit een trommelvlies
Dit vlies begint te trillen als er via de lucht trillingen binnen komen die van uit de geluidsbron worden verzonden
De stof tusssen ons trommelvlies en de geluidsbron wordt de tussenstof  genoemd.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Welk voorwerp is geen geluidsbron?
A
een deurbel
B
een gitaar
C
een motor
D
een oor

Slide 13 - Quizvraag

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 14 - Quizvraag

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 15 - Quizvraag

Met twee blikjes en een touwtje kun je een ‘telefoon’ maken.
Als het touwtje strak gespannen wordt, kun je met elkaar praten via de blikjes.
Door welke tussenstof verplaatst het geluid zich dan?

Slide 16 - Open vraag

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een pratende man
C
een snaar van een gitaar
D
een bliksemschicht

Slide 17 - Quizvraag

Kies onder ieder woord de omschrijving die er het beste bij past.
luidspreker
lucht
microfoon
Geluidsbron
Tussenstof
Ontvanger

Slide 18 - Sleepvraag

Geluidsbron
Tussenstof
Trilling
Vul het ontbrekende woord in. 
Je kunt het geluid van een geluidsbron alleen horen 
als er een                                   is tussen de geluidsbron 
en je oren.

Slide 19 - Sleepvraag

Eliza zwemt onder water. De badmeester fluit hard op zijn fluit. Eliza hoort de fluit. 
Geef aan door welke twee tussenstoffen het geluid achtereenvolgens gaat vanaf de fluit tot aan het oor van Eliza. 
Het geluid verplaatst zich eerst door                      en dan door  
  
 
.
Water
Lucht

Slide 20 - Sleepvraag

Waar kan geluid zich niet doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Frequentie
Frequentie is het zelfde als toonhoogte

De definitie van frequentie:
Het aantal trillingen per seconde

Slide 23 - Tekstslide

§8.4 Toonhoogte

Slide 24 - Tekstslide

Hoorbaar geluid
  • Een mens kan maar een bepaald geluidsgebied horen
  • Ligt tussen de 20Hz en 20.000 Hz
  • Dit noem je het frequentiebereik
  • Verschillende dieren hebben andere frequentiebereik
  • Hoe goed is jouw gehoor?

Slide 25 - Tekstslide

1
2
Frequentiebereik dieren 

Slide 26 - Tekstslide

Geluid versterken
  • Geluid kun je versterken d.m.v. een klankkast. 
  • Een klankkast is hol, en neemt de trilling van de geluidsbron "over" waardoor het versterkt.
  • Stembanden trillen, die zij normaal nooit goed te horen.
  • Holtes in je hoofd werken ook als klankkast: stembanden trillen en de mond-, neus-, en keelholtes versterken de trilling. Daardoor ben je wel te verstaan.  

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Geluidssterkte
  • De geluidssterkte geeft aan hoe luid het geluid is. Dit wordt gemeten in decibel (= dB).
  • De geluidssterkte meet je met een decibelmeter.
  • Geluidssterkte te hoog? Dan krijg je gehoorschade.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Verminderen van geluidsoverlast
Bij de bron: 
  • Minder geluid maken.

Tussen de bron en de ontvanger: 
  • Geluid absorberen: zacht materiaal gebruiken wat het geluid absorbeert.
  • Geluid weerkaatsen: v.b. Geluidsschermen langs de weg.
  • Afstand tussen bron en ontvanger groter maken.

Bij de ontvanger: 
  • Geluidsisolatie: v.b. dubbel glas in ramen.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Hoe snel gaat het geluid?
  • Licht en geluid bij een bliksemslag.
  • Welke is er eerst? 
  • Snelheid van geluid is in elke stof anders. 
  • Afstand die het geluid aflegt =
    Snelheid van het geluid x tijdsduur ( s = v x t )   

Slide 33 - Tekstslide


Het schip is op zee.
Tussen het uitzenden van het geluid en het ontvangen van de echo zit 0,42 s. 
Hoe diep is de zee?
A
72 m
B
144 m
C
317 m
D
634 m

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video

Geluid beweegt door lucht. De snelheid is 343 m/s. Het geluid duurt 10 seconden.
Hoeveel meter heeft het geluid afgelegd?
A
343 meter
B
3430 meter
C
171,5 meter
D
6000 meter

Slide 36 - Quizvraag

Met een decibel meter meet je de geluidssterkte.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 37 - Quizvraag

Welk voorwerp is wel een geluidsbron?
A
een persoon die schreeuwt
B
een speakerbox die aan staat
C
een docent die praat
D
een trommelvlies in je oor

Slide 38 - Quizvraag

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 39 - Quizvraag

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 40 - Quizvraag

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een auto die voorbij rijdt
C
een wekker die een geluid afspeelt
D
een bliksemschicht die inslaat

Slide 41 - Quizvraag

Waar kan geluid zich wel doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 42 - Quizvraag

Geluid gebruiken om te bepalen op welke locatie zich bevindt heet echolocatie.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Video

Geluid in grafiek
Trillingstijd (T): Hoelang 1 trilling van het geluid duurt (seconden, sec).

Frequentie (f): Het aantal trillingen per seconde. (Hertz, Hz)
Frequentie berekenen: f = 1 ÷ T

Toon: Geluidstrilling met vaste frequentie. 
Trilling grafiek:

Amplitude: De 'hoogte' in de grafiek. Hoe luider het geluid, hoe hoger de amplitude. 

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Gehoorgrens
Onderste gehoorgrens: De minimale toon die gehoord kan worden.
Bovenste gehoorgrens: De maximale toon die gehoord kan worden.
Met de leeftijd neemt de bovenste gehoorgrens af. 
Gehoorbereik: Tussen de onderste en bovenste gehoorgrens.


Slide 47 - Tekstslide

Toonhoogte veranderen bij instrumenten
Slaginstrumenten: Vel van slaginstrument strakker spannen.
Snaarinstrumenten: Snaar dikker/dunner maken, snaar strakker spannen, snaar vergroten/verkleinen.
Blaasinstrumenten: Luchtkolom korter/langer maken.

Slide 48 - Tekstslide

De toon is 0,2 seconden. Wat is de frequentie?
A
5 Hz
B
50 Hz
C
10 Hz
D
20 Hz

Slide 49 - Quizvraag

Welk voorwerp is wel een geluidsbron?
A
een persoon die schreeuwt
B
een speakerbox die aan staat
C
een docent die praat
D
een trommelvlies in je oor

Slide 50 - Quizvraag

Wat is de bovenste gehoorgrens?
A
Wat iemand minimaal kan horen.
B
Wat iemand maximaal kan horen.
C
Welk geluid er pijn doet aan iemands oren.

Slide 51 - Quizvraag

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 52 - Quizvraag

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 53 - Quizvraag

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een auto die voorbij rijdt
C
een wekker die een geluid afspeelt
D
een bliksemschicht die inslaat

Slide 54 - Quizvraag

Wat zegt de amplitude bij geluid?
A
Hoeveel trillingen er per seconden zijn.
B
Hoe luid het geluid is.

Slide 55 - Quizvraag

Waar kan geluid zich wel doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 56 - Quizvraag

Geluid gebruiken om te bepalen op welke locatie zich bevindt heet echolocatie.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 57 - Quizvraag