Schrijf in je schrift of de stelling richtig of falsch is.
1 Iedere Duitser produceert jaarlijks ongeveer 540 kg afval.
2 De meeste Duitsers scheiden afval.
3 Ieder huishouden heeft een container voor oud glas.
4 Oude batterijen kun je bij winkels inleveren.
5 Een meisje zegt dat ze bij haar thuis vier verschillende afvalcontainers hebben.
6 In Duitsland wordt 80% van het afval hergebruikt.
7 20% van het ingezamelde afval wordt verbrand.
8 Nieuw papier wordt voor 100% van oud papier gemaakt.
9 In een biosupermarkt krijg je papieren zakjes als verpakking.
10 In de biosupermarkt kun je shampoo zonder verpakking kopen.
11 Voor droge levensmiddelen moet je in de biosupermarkt je eigen verpakking meenemen.