Media oefentoets

Oefentoets
Hoofdstuk 2: Media
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets
Hoofdstuk 2: Media

Slide 1 - Tekstslide

Communicatie
A
is het middel waarmee de informatie wordt verstuurd.
B
is de persoon die de informatie ontvangt.
C
is de persoon die de informatie verstuurt.
D
is het doorgeven van informatie.

Slide 2 - Quizvraag

Is hier sprake van communicatie?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Zender
Ontvanger
Boodschap
Medium

Slide 4 - Sleepvraag

Hoe kan je ruis in de communicatie
voorkomen?
A
Harder gaan praten
B
Moeilijke woorden gebruiken
C
Afgeleid zijn
D
Door antwoorden samen te vatten

Slide 5 - Quizvraag

Als mensen in de communicatie elkaar verkeerd begrijpen komt dat door
A
Ruis
B
Manipulatie
C
Indoctrinatie
D
Propaganda

Slide 6 - Quizvraag

Geef bij elke situatie aan of er sprake is van massacommunicatie.
Een sollicitatiebrief
De uitleg van een leraar Nederlands aan de klas.
Beeld in een museum
Een klacht aan de gemeente.
Wel
Wel
Niet 
Niet 

Slide 7 - Sleepvraag

Klasgenoot
Telefoon
Jij 
Informatie
''Het eerste uur ben je vrij''
Dit is een voorbeeld van: 
Persoonlijke communicatie
Massacommunicatie

Slide 8 - Sleepvraag

bedoeld of onbedoel een bepaalde boodschap op iemand anders overbrengen.
Een middel om informatie te versturen
de reactie van de omntvanger op de boodschap van de zender.
communicatie waarbij grote groepen mensen min of meer op hetzelfde moment een boodschap ontvangen.
media die zich met hun boodschap tot grote groepen mensen tegelijk richten
Als ontavanger kritisch zijn over de media.
Communicatie 
Medium
Feedback
Massacommunicatie
Massamedia
Mediawijsheid

Slide 9 - Sleepvraag

Wat bedoelen we met mediasamenleving?
A
Een samenleving waarin media een centrale rol speelt
B
Een samenleving zonder media-invloed
C
Een samenleving met enkel traditionele media
D
Een samenleving zonder communicatiemiddelen

Slide 10 - Quizvraag

Sleep het goede gedrag naar de juiste socialisator.
Docent
Trainer
Social media
Ouders
Je steekt je vinger op als je iets wilt vragen.
Je meldt je van tevoren af voor een training.
Je laat het beste van jezelf zien.
Je bent op de afgesproken tijd thuis.

Slide 11 - Sleepvraag

Welke functie heeft het journaal?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Reclame
D
Mening vormen

Slide 12 - Quizvraag

0

Slide 13 - Video

Welke functie heeft het Klokhuis
A
Informeren
B
Amuseren
C
Mening vormen
D
Reclame

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een belangrijk kenmerk van massacommunicatie?

A
Het gaat om meerzijdige communicatie.
B
De informatie is voor iedereen bedoeld.
C
Een (medium) middel is niet noodzakelijk.
D
Het gaat om verbale communicatie.

Slide 15 - Quizvraag

………… en ………. zijn voorbeelden van massamedia.
Welke woorden zijn weggelaten?
A
Een appje; een verkeersbord.
B
Een dagboek; een tijdschrift.
C
Een krant; een verjaardagskaart.
D
Een flyer; een website.

Slide 16 - Quizvraag

Beeldvorming
A
is dat je je steeds een beeld vormt van iets of iemand en daar vaak een oordeel aan hangt
B
als je verstandig gebruik maakt van de media.
C
is de vrijheid van journalisten om berichten te kunnen maken zonder eerst toestemming te vragen.
D
is verzonnen informatie die verspreid wordt om mensen te beïnvloeden.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Publieke omroepen moeten volgens de Mediawet programma’s maken voor verschillende …………….
Welk woord is weggelaten?
A
doelgroepen.
B
adverteerders.
C
provincies.
D
bronnen

Slide 20 - Quizvraag

Commerciële omroepen hebben als doel om geld te verdienen. Een voorbeeld van een commerciële omroep is:
A
de VARA.
B
de KRO.
C
RTL.
D
de TROS.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een publieke omroep?
A
Veronica.
B
BNN.
C
TLC.
D
SBS 6.

Slide 22 - Quizvraag

Er zijn commerciële omroepen en publieke omroepen. Wat is het belangrijkste verschil?

Publieke omroepen:
A
hebben als doel geld te verdienen.
B
krijgen al hun geld uit reclame-inkomsten.
C
ontvangen geld van de overheid.
D
zenden geen reclame uit.

Slide 23 - Quizvraag

Bij de tv heb je commerciële en publieke omroepen. Bij de radio heb je:
A
alleen commerciële omroepen.
B
ook commerciële en publieke omroepen.
C
alleen publieke omroepen.
D
geen commerciële en publieke omroepen.

Slide 24 - Quizvraag