Quiz spieren en botten

Quiz spieren en botten
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Quiz spieren en botten

Slide 1 - Tekstslide

Skeletspierweefsel
A
wordt geprikkeld door het autonome zenuwstelsel
B
wordt geprikkeld door het animale zenuwstelsel
C
krijgt prikkeloverdracht via de vorming van histamine

Slide 2 - Quizvraag

Myegelosen ontstaan door plaatselijke ophoping van
A
glucose in spierpezen
B
melkzuur in spierpezen
C
melkzuur in spierweefsel

Slide 3 - Quizvraag

Het grootste steunvlak van een wervel is
A
de wervelboog
B
het wervellichaam
C
het doornuitsteeksel

Slide 4 - Quizvraag

Welke stoffen zijn nodig voor aërobe processen in een spier?
A
Melkzuur en water
B
Water en glucose
C
Zuurstof en glucose

Slide 5 - Quizvraag

Voorbeelden van platte beenderen zijn
A
de knieschijf en de ribben
B
de schouderbladen en de knieschijven
C
de schouderbladen en de ribben

Slide 6 - Quizvraag

Spieren die een buiging in een gewricht veroorzaken noemt men
A
adductoren
B
extensoren
C
flexoren

Slide 7 - Quizvraag

Spieratrofie kenmerkt zich onder andere door
A
het dunner worden van spierpezen
B
het verminderen van de spiertonus
C
het hoger worden van de spiertonus

Slide 8 - Quizvraag

Onder proneren van de hand van verstaat men een beweging waarbij
A
de handpalm naar beneden draait
B
de handpalm naar boven draait
C
de hand dorsaal draait

Slide 9 - Quizvraag

Wat neem je waar bij een verkrampte spier?
A
atrofie
B
hypertonie
C
hypertrofie

Slide 10 - Quizvraag

De wervelkolom bevat onder andere
A
5 halswervels en 4 lendenwervels
B
5 halswervels en 7 lendenwervels
C
7 halswervels en 5 lendenwervels

Slide 11 - Quizvraag

Strekspieren noemt men
A
extensoren
B
flexoren
C
supinatoren

Slide 12 - Quizvraag

Bij isotonische spieroefeningen
A
blijft de lengte van de spier gelijk
B
worden de gewrichten actief in beweging gebracht
C
zijn spieren passief betrokken

Slide 13 - Quizvraag

Tot de functie van een pijpbeen rekent men
A
bescherming van organen
B
bloedcelvorming en aanhechting van spieren
C
steun en bescherming van organen

Slide 14 - Quizvraag

Welke spier is
hier afgebeeld?
A
kleermakerspier
B
slanke dijbeen spier
C
4 hoofdige dijbeenspier

Slide 15 - Quizvraag

Een voorbeeld van een onregelmatig beenstuk is
A
een handwortelbeentje
B
een knieschijf
C
een middenvoetsbeentje

Slide 16 - Quizvraag

De symfyse is
A
een beenvergroeiing
B
een kraakbeenverbinding
C
een bindweefselverbinding

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel paar ribben zijn alleen verbonden met de wervelkolom?
A
2 paar
B
5 paar
C
7 paar

Slide 18 - Quizvraag

Aan welke kant van het scheenbeen bevindt zich de scheenbeenknobbel?
A
dorsaal-proximaal
B
ventraal-proximaal
C
ventraal-distaal

Slide 19 - Quizvraag