Planten en genetica

Vandaag
  • Planten en voortplanting
  • Genotype en fenotype
  • chromosomen & allelen 
  • dominant en recessief 
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologySecondary Education

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Planten en voortplanting
  • Genotype en fenotype
  • chromosomen & allelen 
  • dominant en recessief 

Slide 1 - Tekstslide

Volgende keer
  • Planten en hun opbouw
  • Erfelijkheid en evolutie 

Slide 2 - Tekstslide

Definities
Organismen: Levende wezens
Fotosynthese: het omzetten van licht en koolstofdioxide naar glucose
Glucose: Suiker
Zuurstof: een gas, 21% van de buitenlucht bestaat uit zuurstof.
Genetisch materiaal: Het "recept" voor een organisme
Nakomelingen: kinderen
Planten: zijn organismen  die zich niet kunnen voortbewegen en fotosynthese vertonen.
Genetica: is de wetenschap die zich bezighoudt met hoe organismen hun genetisch materiaal (DNA) overdragen aan hun nakomelingen.
Voortplanting: Het krijgen van nakomelingen.

Slide 3 - Tekstslide

Definities
Celdeling: De scheiding van een cel waaruit twee dochtercellen ontstaan
Moedercel: Een cel die zich opdeelt
Dochtercel: De cellen die ontstaan zijn uit een moedercel bij de celdeling
Meiose: Ook wel reductie deling genoemd. Het is de deling van geslachtscellen waarbij er de helft van de chromosomen overblijven.
Geslachtscellen: De eicellen en zaadcellen. Hebben de helft van de totale hoeveelheid chromosomen.
Chromosomen: Lange strengen DNA die in de celkern liggen.
Mitose:  normale celdeling. Hierbij splitsen de cellen zich met de totale hoeveelheid chromosomen.
Genotype: De verzameling van al het genetisch materiaal van een organisme. Dit wordt geërfd van de ouders.
Fenotype: De tot uiting komen van het genotype, dus hoe een organisme eruit ziet. 
stuifmeelkorrels:  Zaadcellen van planten
stamper: Vrouwelijke deel van planten
Meeldraden: Mannelijke deel van planten

Slide 4 - Tekstslide

Planten en Genetica
Planten zijn organismen, levende wezens, die zich niet kunnen voortbewegen en die doen aan fotosynthese.
Fotosynthese is het maken van glucose (suiker, energie) uit licht en lucht (koolstofdioxide).

Slide 5 - Tekstslide

Fotosynthese is...
A
Het maken van glucose uit licht en lucht
B
het maken van lucht uit glucose en licht
C
het maken van licht uit glucose en lucht
D
het maken van energie uit suiker

Slide 6 - Quizvraag

Planten
Planten kunnen zich voortplanten, zoals elk organisme, door het maken van nakomelingen.

Nakomelingen is een ander woord voor kinderen.

Planten hebben nakomelingen, dieren hebben nakomelingen en mensen hebben nakomelingen. Alle organismen hebben nakomelingen

Slide 7 - Tekstslide

Voortplanten is ...
A
Het maken van glucose
B
het maken van een nieuwe plant
C
Het maken van nakomelingen
D
Het maken van fotosynthese.

Slide 8 - Quizvraag

Geslachtelijke en ongeslachtelijk
Mensen kunnen zich alleen geslachtelijk voortplanten.
Dit betekend dat wij , om kinderen te krijgen, een eicel en een zaadcel nodig hebben.
Eicellen en zaadcellen noemen wij geslachtscellen.

Planten hebben dit ook.

Slide 9 - Tekstslide

Geslachtscellen zijn
A
Glucose en zuurstofcellen
B
Lever en niercellen
C
Rode en wittebloedcellen
D
Eicellen en zaadcellen

Slide 10 - Quizvraag

Chromosomen
Een mens heeft 46 chromosomen.
Een chromosoom liggen in onze celkern.
Chromosomen bevatten ons genetisch materiaal; ons "recept".
Het recept voor hoe wij stamppot moeten maken is hetzelfde als een chromosoom; die laat zien hoe het lichaam ons als individu moet maken.


Slide 11 - Tekstslide

Een chromosoom is ...
A
ons DNA, ons recept
B
is hoe wij energie maken
C
Is hoe wij ons lichaam gezond houden
D
is hoe wij ademen.

Slide 12 - Quizvraag

Chromosomen liggen in...
A
De celkern
B
De rode bloedcel
C
Beenmerg
D
Hart

Slide 13 - Quizvraag

Voortplanting
Tijdens het maken van nieuwe cellen splitst een moedercel (de oude cel) zich in twee dochtercellen (de nieuwe cellen)
Dit noemen wij mitose.
Bij de mitose zit in elke nieuwe cel 46 chromosomen (bij mensen).
Dit gebeurt constant om nieuwe cellen te maken.

Slide 14 - Tekstslide

Voortplanting
Bij het maken van de geslachtscellen (ei- en zaadcel) splitsen zich ná mitose de cellen zich nog een keer.
Deze keer hebben beide cellen maar de helft aan chromosomen (23 bij mensen).
Dit noemen wij meiose.

Slide 15 - Tekstslide

Bij mitose splitsen de cellen zich. Hoeveel chromosomen bevat elke nieuwe cel?
A
De helft
B
De totale hoeveelheid
C
Een kwart
D
Een derde

Slide 16 - Quizvraag

Bij meiose splitsen zich de cellen nogmaals om geslachtscellen te maken. Hoeveel chromosomen bevat elke nieuwe cel?
A
De helft
B
De totale hoeveelheid
C
een kwart
D
een derde

Slide 17 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting
Het kenmerk van geslachtelijke voortplanting is dat  de twee geslachtscellen (ei- en zaadcel) samensmelten en een nieuw organisme vormen.
Het nieuwe organisme heeft een nieuw genotype
Namelijk een combinatie van mama en papa.

Elk mens heeft een uniek genotype.

Slide 18 - Tekstslide

Het belangrijkste kenmerk van geslachtelijke voortplanting is:
A
Het samensmelten van de twee geslachtscellen
B
Het produceren van glucose d.m.v. licht en lucht
C
Het transporteren van bloed door de bloedvaten
D
Het maken van een nieuw organisme.

Slide 19 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting bij planten
Planten kunnen ook doen aan geslachtelijke voortplanting.
Planten hebben een mannelijk en vrouwelijk gedeelte.
Sommige planten hebben alléén een mannelijk of vrouwelijk gedeelte, anderen hebben ze beide.
Het mannelijk gedeelte produceert stuifmeelkorrels (zaadcellen)
Het vrouwelijke gedeelte produceert eicellen.

Slide 20 - Tekstslide

Zaadcellen bij planten hebben een andere naam, namelijk?
A
stuifmeelkorrels
B
eicellen
C
Zetmeel
D
Glucose

Slide 21 - Quizvraag

vrouwelijk en mannelijke gedeeltes bloem

Slide 22 - Tekstslide

Vrouwelijk of mannelijk
Het vrouwelijke gedeelte van een bloem heet een stamper
en produceren de eicellen.


Het mannelijke gedeelte van een bloem heten meeldraden en produceren stuifmeel

Slide 23 - Tekstslide

Het vrouwelijke gedeelte van een bloem heet...
A
Meeldraden
B
stamper
C
glucose
D
zuurstof

Slide 24 - Quizvraag

Het mannelijke gedeelte van een bloem heet
A
meeldraden
B
stuifmeel
C
Stamper
D
Glucose

Slide 25 - Quizvraag

Ongeslachtelijk
Planten kunnen ook doen aan ongeslachtelijke voortplanting.
Hier komen geslachtscellen niet aan bod.

Bij ongeslachtelijke voortplanting stopt de deling bij mitose
Het genotype is dus identiek aan de ouderplant.
De verzameling van genen van de nieuwe plant is dus precies hetzelfde als die van de moederplant.

Slide 26 - Tekstslide

Bij ongeslachtelijke voortplanting is het genotype ...
A
verschillend van de ouderplant
B
identiek aan de ouderplant
C
een combinatie van de ouderplant
D
geen van de antwoorden is juist

Slide 27 - Quizvraag

Vormen van 
Planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten d.m.v.:
  • Bollen
  • Knollen
  • Uitlopers
  • Wortelstokken

Slide 28 - Tekstslide

Bollen en Knollen
Bollen en Knollen zijn manieren van ongeslachtelijke voortplanting.
Knollen zijn verdikkingen van de stengels van de moederplant. Denk aan aardappels. Deze kan je opnieuw planten en daar zullen nieuwe aardappelplanten uit groeien.
Bollen zijn verdikkingen van de bladeren van de ouderplant, zoals uien. Ook deze kun je opnieuw planten.

Slide 29 - Tekstslide

Ui

Slide 30 - Tekstslide

Aardappel en plant

Slide 31 - Tekstslide

Bollen zijn
A
Verdikkingen van de bladeren van een plant
B
Verdikkingen van de stengels van een plant
C
Uitlopers boven de grond
D
Uitlopers onder de grond.

Slide 32 - Quizvraag

Knollen zijn
A
Verdikkingen van de bladeren van een plant
B
Verdikkingen van de stengels van een plant
C
Uitlopers boven de grond
D
Uitlopers onder de grond.

Slide 33 - Quizvraag

Bollen en Knollen
Zowel bollen als knollen zitten veel brandstoffen opgeslagen.
In het geval van aardappels (knollen) is dit vooral zetmelen. Zetmelen zijn lange strengen van glucose aan elkaar.
Hier kan de nieuwe plant die groeit energie uit halen, maar wij als mens (bij het opeten) ook.

Slide 34 - Tekstslide

Uitlopers en wortelstokken
Uitlopers zijn stengels van planten die boven de grond groeien en nieuwe wortels kunnen aanleggen. Wanneer de wortels zijn gegroeid kan je de stengel waarmee hij aan de moeder plant zit doorknippen en blijft de nieuwe plant groeien.
Wortelstokken is hetzelfde idee, maar i.p.v. boven de grond gebeurt dit onder de grond (bij de wortels).

Slide 35 - Tekstslide

Uitlopers zijn
A
Verdikkingen van de bladeren van een plant
B
Verdikkingen van de stengels van een plant
C
Nieuwe stengels boven de grond
D
Uitlopers onder de grond.

Slide 36 - Quizvraag

Wortelstokken zijn
A
Verdikkingen van de bladeren van een plant
B
Verdikkingen van de stengels van een plant
C
Nieuwe stengels boven de grond
D
Nieuwe stengels onder de grond.

Slide 37 - Quizvraag

Genotype en Fenotype
Het genotype is dus de verzameling genetisch materiaal dat een organisme heeft.
Dit ligt opgeslagen in jouw chromosomen in de celkern.
Hierin staat bijvoorbeeld of jij blauwe of bruine ogen hebben.

Chromosomen zijn opgebouwd uit genen of "alellen". 

Slide 38 - Tekstslide

Genotype of Fenotype
Wat er uiteindelijk werkelijk tot uiting komt is het fenotype.
Zo kan jij het gen hebben voor blauwe ogen van mama
en het gen voor bruine ogen van papa

Maar heb jij uiteindelijk bruine ogen. Dan komt dat gen tot uiting, die kan je zien. Dat is het fenotype.

Slide 39 - Tekstslide

Het genotype is...
A
Hetgeen wat tot uiting komt, dus wat je kan zien aan iemand
B
De verzameling van genen die in onze chromosomen liggen opgeslagen.
C
Alles wat in de chromosomen liggen en alles wat je kan zien
D
Geen van de antwoorden zijn juist.

Slide 40 - Quizvraag

Het Fenotype is...
A
Hetgeen wat tot uiting komt, dus wat je kan zien aan iemand
B
De verzameling van genen die in onze chromosomen liggen opgeslagen.
C
Alles wat in de chromosomen liggen en alles wat je kan zien
D
Geen van de antwoorden zijn juist.

Slide 41 - Quizvraag

DNA
DNA bevind zich in de chromosomen van een organisme. 
Mensen hebben 46 chromosomen, of 23 paar

Een mens heeft 22 paar autosomen en 1 paar geslachtschromosomen.

Slide 42 - Tekstslide

Hoeveel chromosomen heeft een mens?
A
46
B
47
C
48
D
50

Slide 43 - Quizvraag

Definities
Chromosomen
Draadachtige structuren die zich bevinden in élke celkern en ons DNA zijn.
Geslachtschromosomen
Geslachtschromosomen bepalen ons geslacht.
Autosomen
Zijn alle chromsomen die ons geslacht niet bepalen.

Slide 44 - Tekstslide

Chromsomen van een Mens

Slide 45 - Tekstslide

Chromosomen in de cel.

Slide 46 - Tekstslide

Allelen
Allelen zijn stukjes DNA die een eigenschap coderen
Chromosomen zijn het kookboek
DNA is het recept
Allelen zijn de individuele stappen voor het koken van het gerecht.

Slide 47 - Tekstslide

één allel bepaalt ...
A
één enkele eigenschap
B
Alle eigenschappen van een mens
C
Beide antwoorden zijn juist
D
Geen antwoord is juist

Slide 48 - Quizvraag

Allelen
In alle lichaamscellen zijn chromosomen twee keer aanwezig
één keer van papa , één keer van mama
 je krijgt dus elke eigenschap twee keer
 één keer van je moeder verdeeld over 23 chromosomen en één keer van je vader verdeeld over 23 chromosomen.
De mens beschikt over meer dan 20.000 allelen die verdeeld liggen over 46 chromosomen

Slide 49 - Tekstslide

Een eigenschap wordt bepaald door een allel, maar hoeveel allelen voor elke eigenschap heb je?
A
één keer
B
twee keer
C
drie keer
D
vier keer

Slide 50 - Quizvraag

Allelen
één erfelijke eigenschap (een gen) is dus opgebouwt uit 2 allelen.
Allelen kunnen dominant, recessief of intermediare zijn. 

Slide 51 - Tekstslide

Definities
Gen
één erfelijke eigenschap, bijvoorbeeld blauwe ogen.
Allelen
2 van zulke genen.
Dominant
een gen komt hoe dan ook tot uiting, of er andere genen zijn of niet.
Recessief
Komt alleen tot uiting als de allelen hetzelfde zijn
Intermediaire
Beide allelen komen tot uiting.

Slide 52 - Tekstslide

Genotype
Allelen kunnen dominant, recessief of intermediaire zijn.
Stel, jouw mama heeft blauwe ogen (recessief) en jouw papa heeft bruine ogen (dominant).
Van mama krijg je het allel voor blauwe ogen, van papa het allel van bruine ogen. Dat is jouw genotype.

Slide 53 - Tekstslide

Fenotype
Maar een mens kan óf blauwe ogen hebben óf bruine ogen.
Bruine ogen zijn dominant en komen dus altijd tot uiting.
Blauwe ogen zijn recessief en komen alleen tot uiting wanneer je twee allelen er voor hebt.

In dit geval heb jij dus bruine ogen. Dit is jouw fenotype.

Slide 54 - Tekstslide

Hetero- en homozygoot
Als een allel (dus twee genen) dezelfde eigenschap hebben
dus blauwe ogen van mama & blauwe ogen van papa
heet dat homozygoot
Als een allel verschillende eigenschappen hebben dus
blauwe ogen van mama & bruine ogen van papa
heet dat heterozygoot

Slide 55 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Homo = hetzelfde (een homofiel houdt van hetzelfde geslacht)
Hetero = verschillend (een heterofiel houdt van een verschillend geslacht)

Slide 56 - Tekstslide

Huiswerk
  • Maak de opdrachten
  • Kijk de filmpjes alvast
  • Kijk alvast naar de opbouw van planten 

Slide 57 - Tekstslide