Oefenvragen tentamen maatschappijleer

Oefenvragen tentamen maatschappijleer
In deze LessonUp vind je oefenvragen waarmee je je kunt voorbereiden op het tentamen van maatschappijleer over H3
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Oefenvragen tentamen maatschappijleer
In deze LessonUp vind je oefenvragen waarmee je je kunt voorbereiden op het tentamen van maatschappijleer over H3

Slide 1 - Tekstslide

Wie hebben in een autoritair regime vaak last van beperkingen van grondrechten?
A
Bedrijven en militairen.
B
Politie en burgers
C
Burgers en media.
D
Media en politieke bestuurders.

Slide 2 - Quizvraag

Politiek behoudende standpunten zijn kenmerkend voor:
A
een middenpartij, zoals D66.
B
een partij met weinig Kamerzetels, zoals de ChristenUnie en de SGP.
C
een conservatieve partij, zoals het CDA.
D
een partij die streeft naar een kleine overheid, zoals de VVD.

Slide 3 - Quizvraag

I. De SGP is een voorbeeld van een christelijke, progressieve partij.
II. De PVV is een voorbeeld van een populistische partij.
III. De SP is een voorbeeld van een linkse, sociaaldemocratische partij.

A
I en II zijn juist.
B
II en III zijn juist.
C
I en III zijn juist.
D
I, II en III zijn juist.

Slide 4 - Quizvraag

Actief kiesrecht betekent dat iemand
A
zich verkiesbaar stelt bij verkiezingen.
B
op de kandidatenlijst van een partij is geplaatst.
C
het partijprogramma samenstelt.
D
bij verkiezingen zijn stem mag uitbrengen.

Slide 5 - Quizvraag

I. In een regeerakkoord staat het beleid voor de komende jaren beschreven.
II. Voor het opstellen van een regeerakkoord is het nodig dat de Tweede Kamer compromissen sluit.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Het parlement bestaat uit:
A
de koning en de ministers.
B
de ministers en de staatssecretarissen.
C
de Eerste en de Tweede Kamer.
D
alle gekozen volksvertegenwoordigers in Nederland.

Slide 7 - Quizvraag

De overheid legt de burgers plichten op. Dit vindt:
A
wel plaats in een autoritair regime, maar niet in een democratie.
B
wel plaats in een democratie, maar niet in een autoritair regime.
C
plaats in zowel een autoritair regime als een democratie.
D
alleen plaats in landen zonder grondwet.

Slide 8 - Quizvraag

Linkse politieke partijen:
A
vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
B
willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
C
vinden dat de overheid moet opkomen voor zwakkeren in de samenleving.
D
hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.

Slide 9 - Quizvraag

Welke partijen willen dat de overheid bezuinigt op duurzame energie?
A
GroenLinks, PvdD en de SP.
B
het CDA en D66.
C
FvD en de PVV.
D
het CDA en de PvdA.

Slide 10 - Quizvraag

Iemand die strategisch stemt, heeft vooral oog voor:
A
de samenstelling van de regering.
B
de aantrekkingskracht van de lijsttrekker.
C
de standpunten van een partij.
D
zijn eigen belangen.

Slide 11 - Quizvraag

In een constitutionele monarchie:
A
geeft de grondwet de koning onbeperkte bevoegdheden.
B
bepaalt de koning de inhoud van de grondwet.
C
wordt de politieke macht van de koning door de grondwet beperkt.
D
maakt de koning deel uit van de drie machten van de trias politica.

Slide 12 - Quizvraag

In Nederland kunnen ministers:
A
samen een fractie in de Tweede Kamer vormen.
B
ook in de Tweede Kamer zitten.
C
ook in de Eerste Kamer zitten.
D
nooit deel uitmaken van het parlement.

Slide 13 - Quizvraag

De Italiaan Gianni Motta verlaat met zijn vrouw en dochtertje Rome om een ijssalon in Groningen te beginnen. Welke bewering is juist?
A
Motta moet hiervoor asiel aanvragen in Nederland.
B
Motta is een arbeidsmigrant.
C
In het geval van Motta is sprake van gezinshereniging.
D
In het geval van Motta is ook sprake van gezinsvorming.

Slide 14 - Quizvraag