H3B 14 februari Bijvoeglijke bijzin

Welkom bij Nederlands
H3B 14 februari - Bijvoeglijke bijzin

Nodig: iPad, pen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
H3B 14 februari - Bijvoeglijke bijzin

Nodig: iPad, pen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Oefenen werkwoorden
- Uitleg H1: bijvoeglijke bijzin
- Maken Taak Bijvoeglijke bijzin
- Nabespreken leestoets

Slide 2 - Tekstslide

Maak de blz. Struikelblokken
  • zet voor iedere zin de werkwoordsvorm (pvtt, pvvt, vd, od, gw, bn, inf)
  • vul de juiste letters in

Klaar: maak de taken in Planning
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

doelen H1 zinsdelen
-Ik kan een zin opdelen in zinsdelen.
-Ik kan het verschil tussen zinsdeel en zinsdeelstuk uitleggen.
-Ik kan het verschil tussen bijv. bep en bijv. bijzinnen uitleggen.

Slide 4 - Tekstslide

zinsdelen
-onderwerp
-persoonsvorm
-werkwoordelijk gezegde
-lijdend voorwerp
-meewerkend voorwerp
-bijwoordelijke bepaling
                           -> Je geeft delen van een zin een benaming.

Slide 5 - Tekstslide

Jurgen
leent
zijn pen
aan Michiel.
onderwerp
persoonsvorm
lijdend 
voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 6 - Sleepvraag

ALS KOMEND WEEKEND DE ZON SCHIJNT, verkoopt de slager twee zo veel barbecuevlees als normaal.
A
ow-zin
B
nw.deelzin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 7 - Quizvraag

WIE IN EEN GLAZEN HUIS WOONT, moet niet met stenen gooien.
A
ow-zin
B
nw.deelzin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 8 - Quizvraag

WIE DE INFORMATIEBROCHURE TIJDIG HEEFT AANGEVRAAGD, zullen we die voor de kerstdagen nog toezenden.
A
ow-zin
B
nw.deelzin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 9 - Quizvraag

OMDAT KEES EEN PROPJE DOOR DE KLAS GOOIDE, moest hij zich melden.
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin

Slide 10 - Quizvraag

Weet jij misschien HOE JE PLAATJES BIJ EEN TEKST KUNT VOEGEN?
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin

Slide 11 - Quizvraag


WIE ZIJN BILLEN BRANDT, moet op de blaren zitten.
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin

Slide 12 - Quizvraag

zinsdelen
bijvoeglijke bepaling
bijvoeglijke bijzin

Slide 13 - Tekstslide

vergelijk
1a Jouw sportief geklede vriendin zag ik gisteren in de stad.

1b Jouw vriendin, die sportief gekleed was, zag ik gisteren in de 
      stad.

  -> Je zegt hetzelfde, toch benoem je de schuingedrukte 
        woorden anders.

Slide 14 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling
1a Jouw sportief geklede vriendin zag ik gisteren in de stad.

  jouw sportief geklede vriendin = lijdend voorwerp
  sportief geklede = bijvoeglijke bepaling bij vriendin

Slide 15 - Tekstslide

bijvoeglijke bijzin
1b Jouw vriendin, die sportief gekleed was, zag ik gisteren in de 
      stad.

jouw vriendin die sportief gekleed was = lijdend voorwerp
die sportief gekleed was = bijvoeglijke bijzin


Slide 16 - Tekstslide

Zo herken je een bijvoeglijke bijzin
-zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord
-is een zin en heeft dus een persoonsvorm
-is geen zinsdeel, maar een onderdeel van een zinsdeel =      zinsdeelstuk


Slide 17 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling of bijvoeglijke bijzin?
1a De oude, verroeste fietsen worden verkocht.
1b De fietsen, die oud en verroest zijn, worden verkocht.

2a De kinderen die aan het spelen zijn, zitten in groep 3.
2b De spelende kinderen zitten in groep 3.

Slide 18 - Tekstslide

Wat doet een bijvoeglijke bijzin?
A
het voegt iets bij
B
het zegt iets over het lijdend voorwerp
C
het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
het is een bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De kinderen die daar lopen, zijn moe, omdat ze gegymd hebben.
B
Die kinderen zijn, door de gymles, moe.
C
Die kinderen daar zijn moe van het gymmen.
D
Omdat zij gegymd hebben, zijn die kinderen moe.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?

De vrouw die daar fietst is vrolijk
A
De vrouw die
B
die daar fietst is vrolijk
C
De vrouw
D
die daar fietst

Slide 21 - Quizvraag

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.

De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 22 - Quizvraag

Werk aan je taak in Planning
  • Taak van vandaag: Bijvoeglijke bijzin
  • Let op: De Brug moet KLAAR zijn!

timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide