V4 - T3 : BS 6 Onderzoek naar evolutie

V4 - T3 : 
BS 6 Onderzoek naar evolutie






onderzoek naar evolutie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

V4 - T3 : 
BS 6 Onderzoek naar evolutie






onderzoek naar evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Door wie is de evolutietheorie bedacht?
A
Charles Darwin
B
Albert Einstein
C
Alfres Russel Wallace
D
Sigmund Freud

Slide 2 - Quizvraag

De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan. 
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Dat door ......................... een zelfde soort steeds meer kan verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.

soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
         isolatie
genotypen
voortplanten

Slide 3 - Sleepvraag

Wat verklaart de evolutietheorie niet?
A
het verdwijnen van soorten
B
het ontstaan van leven
C
het veranderen van soorten
D
het ontstaan van soorten

Slide 4 - Quizvraag

Basisstof 5






onderzoek naar evolutie

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap;

  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsel van de mens en van verschillende diersoorten;

  • Je kunt een stamboom aflezen en construeren. 

Slide 6 - Tekstslide

Onderzoek naar evolutie
Verwantschap kan op verschillende manieren aangetoond worden:

  • Door onderzoek naar overeenkomsten in anatomie (bouw, bijv. homologe organen)
  • Door onderzoek naar rudimentaire organen 
  • Door onderzoek naar overeenkomsten in biochemie (eiwitten, RNA, DNA of celmembranen/celwanden)

Slide 7 - Tekstslide

Homologe organen

Slide 8 - Tekstslide

Homologe organen
Hebben een overeenkomstige grondvorm door verwantschap; de functie kan verschillen

Slide 9 - Tekstslide

Analoge organen 
 
Wat is het verschil met homologe organen?

Slide 10 - Tekstslide

Dit zijn analoge organen. Organen die niet zijn ontstaan uit dezelfde grondvorm, maar door aanpassingen aan het milieu wel een vergelijkbare functie hebben.

Slide 11 - Tekstslide

Analoge organen
hebben een overeenkomstige vorm door overeenkomst in functie, niet door verwantschap

Slide 12 - Tekstslide

Samenvatting

Slide 13 - Tekstslide

Zijn de voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol homologe of analoge organen? Leg uit

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn rudimentaire organen? 

Slide 15 - Tekstslide

Rudimentair orgaan
Een orgaan dat geen functie (meer) heeft.

Bij verre voorouders had zo'n orgaan nog wel een functie maar die is verloren gegaan tijdens de evolutionaire ontwikkeling.





Voorbeelden:

    het stuitbeentje bij de mens (ooit de aanleg van een staart)
    de verstandskiezen bij de mens
    pootresten bij slangen


Slide 16 - Tekstslide

Rudimentaire organen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Biochemie en verwantschap
  • bouw van verschillende organismen
  • fossielen vergelijken
  • overeenkomst in DNA of eiwitten 

Slide 19 - Tekstslide

Cladogram/stamboom

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Cladogram aflezen
Met een Cladogram kunnen wij de verwantschap  tussen soorten bekijken, maar is het niet duidelijk hoeveel miljoen jaar geleden dit gebeurde

Slide 22 - Tekstslide

Cladogram aflezen
langer geleden

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

verwantschap
- uit voorouder ontstaan
nieuwe soorten.
- sterke verwantschap:
de voorouder leefde kort geleden
- verre verwantschap:
de voorouder leefde lang geleden

Slide 25 - Tekstslide

Met welke groep zijn de nijlpaarden het meest verwant?
A. Dwergherten
B. Girafachtigen
C. Kameelachtigen
D. Walvisachtigen

Slide 26 - Tekstslide

DNA-analyse
Dan kijk je naar de volgorde van het DNA (DNA-sequenties). Hoe meer dit overeenkomt hoe groter de verwantschap.







 Welk organisme is het meest verwant aan de mens?

Slide 27 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 28 - Tekstslide

De voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 29 - Quizvraag

Welke van de volgende organen zijn rudimentair?
A
De staartwervels van een mens.
B
De vleugels van een vleermuis.
C
De vleugels van een insect.

Slide 30 - Quizvraag

Zijn de vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg homologe of analoge organen? Leg uit

Slide 31 - Tekstslide

De vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 32 - Quizvraag

De poten van insecten en de poten van zoogdieren zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk de stamboom van slangensoorten.
Welk soort is als eerste ontstaan?
A
1
B
2
C
3
D
7

Slide 34 - Quizvraag

Welke organismen zijn meer verwant?
A
schildpad - duif
B
duif - konijn

Slide 35 - Quizvraag

Opdrachten
Je maakt opdracht: 
87 t/m 94






timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide