Voortplanting en Seksualiteit

Voortplanting en seksualiteit
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voortplanting en seksualiteit

Slide 1 - Tekstslide

De eicel wordt bevrucht door een zaadcel.

Waar wordt de eicel bevrucht door de zaadcel?
A
in de baarmoeder
B
in de eileider
C
in de vagina

Slide 2 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het orgaan aangegeven waarin het ongeboren kind zich ontwikkelt?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 3 - Quizvraag

Hoe heet het deel van het vrouwelijk voortplantingsstelsel dat te vergelijken is met een zaadleider van een man?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Vagina
D
Eileider

Slide 4 - Quizvraag

Een zaadcel wordt geproduceerd in de ....
A
Prostaat
B
Bijbal
C
Teelbal
D
Eierstok

Slide 5 - Quizvraag

Hoe lang is een eicel houdbaar?
A
1 dag
B
2 dagen
C
3 dagen
D
4 dagen

Slide 6 - Quizvraag

Een eicel heeft geen celkern
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Bij de mens is de eicel groter dan de zaadcel. Dit hangt samen met het feit dat de eicel

A
een dubbele kern bevat
B
meer erfelijke informatie bevat dan de zaadcel
C
meer reservestoffen bevat dan de zaadcel
D
extra ruimte nodig heeft om de zaadcel te kunnen opnemen

Slide 8 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de eicel als deze niet wordt bevrucht?
A
Hij gaat dood
B
Hij wordt opgeslagen
C
Hij nestelt zich in de baarmoeder
D
Hij verdubbelt zich

Slide 9 - Quizvraag

Een zaadcel is groter dan een eicel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Waardoor kan een zaadcel ontstaan
A
door gewone celdeling (mitose)
B
door reductiedeling (meiose)

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heet het samensmelten van een eicel en een zaadcel
A
bevruchting
B
celdeling
C
mitose
D
reductiedeling

Slide 12 - Quizvraag

Kan een eicel zich zelfstandig voortbewegen?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Een zaadcel bestaat uit een kop en een...
A
Zweephaar
B
Flagel
C
Zweepstaart
D
Staart

Slide 14 - Quizvraag

In afbeelding 4 zie je de geboorte van een veulen.
→ Welke fase van de bevalling is te zien in afbeelding 4?
A
Indaling
B
Nageboorte
C
Ontsluiting
D
Uitdrijving

Slide 15 - Quizvraag

Een voorbeeld van een primair geslachtskenmerk bij vrouwen is:
A
Vulva
B
Vagina
C
Schaamhaar
D
Borsten

Slide 16 - Quizvraag

Een voorbeeld van een secundair geslachtskenmerk bij mannen is:
A
Balzak
B
Penis
C
Schaamhaar
D
Eikel

Slide 17 - Quizvraag

Welk nummer heeft het orgaan dat de penis in erectie brengt?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Hoe heet het orgaan waarin cellen worden geproduceerd die 23 chromosomen bevatten?

Slide 19 - Open vraag

In de afbeelding zie je processen die in een eierstok plaatsvinden. Deze processen staan niet in de juiste volgorde. Wat is WEL de juiste volgorde?
A
Ovulatie – follikelrijping - gele lichaam – sterft af
B
follikelrijping – ovulatie – gele lichaam – sterft af
C
follikelrijping - gele lichaam – Ovulatie –sterft af
D
follikelrijping - gele lichaam –sterft af- Ovulatie

Slide 20 - Quizvraag

Heeft er in de afbeelding bevruchting plaatsgevonden?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Hemofilie is een erfelijke afwijking in de bloedstolling. De afwijking komt voornamelijk voor bij mannen. Vrouwen kunnen drager van de afwijking zijn.
Door deze aangeboren afwijking duren bloedingen bij mensen met hemofilie langer dan normaal. Dit komt doordat een van de factoren die nodig is voor de bloedstolling ontbreekt.

Welke bewering over het overdragen van een erfelijke ziekte is juist?

A
Twee dragers krijgen altijd een kind dat ook drager is.
B
Twee dragers krijgen altijd een kind dat ziek is.
C
Twee dragers krijgen altijd een kind dat géén drager is en niet ziek is.
D
Twee dragers kunnen een kind krijgen dat géén drager is, wel drager is of ziek is.

Slide 22 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een tweeling jongetjes.
→ Kunnen deze broertjes een eeneiige tweeling zijn?

A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) heeft in 2003 en 2013 onderzoek gedaan naar het gebruik van voorbehoedsmiddelen. De resultaten staan in het diagram van afbeelding hiernaast.
Welke drie voorbehoedsmiddelen worden in 2013 minder gebruikt dan in 2003?
A
De pil
B
Het condoom
C
Sterilisatie partner
D
Sterilisatie vrouw

Slide 24 - Quizvraag

Tijdens de bevalling vinden er verschillende processen plaats.
→ Wat is de juiste volgorde?
A
indaling – ontsluiting – persweeën – nageboorte
B
nageboorte – persweeën – ontsluiting – indaling
C
ontsluiting – indaling – nageboorte – persweeën
D
persweeën – nageboorte – indaling – ontsluiting

Slide 25 - Quizvraag


Welk type voorbehoedsmiddel is hier weergegeven?
A
hormoonspiraaltje
B
sterilisatie
C
vrouwencondoom
D

Slide 26 - Quizvraag


De morning-afterpil is een geschikt voorbehoedsmiddel
A
ja
B
nee
C
ja, maar neem die pillen wel elke dag in
D
ja, maar neem de pil wel binnen 48 uur in

Slide 27 - Quizvraag

Waarom is een condoom een populair voorbehoedsmiddel?
A
Het is goedkoop
B
Het is betrouwbaar
C
het beschermt ook tegen geslachtsziekten
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Wordt arts in baarmoeder geplaatst.
De vrouwelijke versie van het condoom.
Brengt de vrouw zelf in en werkt drie weken.
Past rond de baarmoedermond.
Meest permanente voorbehoedsmiddel

Slide 29 - Sleepvraag

Lisa is aan de pil, maar heeft sinds een tijd veel last van hoofdpijn. Ze denkt dat het door de pil komt. Daarom wil ze een ander voorbehoedsmiddel gaan proberen met minder hormonen.
Welke voorbehoedsmiddelen kan ze gaan proberen?
A
Hormoonpleister
B
Hormoonspiraaltje
C
Hormoonstaafje
D
NuvaRing

Slide 30 - Quizvraag

Bij een vlokkentest neemt de arts wat cellen van
A
de moeder
B
de foetus/baby
C
placenta
D
vruchtwater

Slide 31 - Quizvraag

Bram zegt dat een vruchtwaterpunctie en vlokkentest ongevaarlijk zijn. Fleur zegt dat alleen een vlokkentest gevaarlijk is en een vruchtwaterpunctie ongevaarlijk. wie heeft er gelijk?
A
Bram heeft gelijk
B
Fleur heeft gelijk
C
Bram en Fleur hebben beide gelijk
D
Bram en Fleur hebben beide ongelijk

Slide 32 - Quizvraag

De naam van nummer 3 is ..
A
vagina
B
baarmoeder
C
eierstok
D
eileider

Slide 33 - Quizvraag

Nummer 2 heeft als taak
A
een bevruchtte eicel laten uitgroeien tot een baby
B
een bevruchtte eicel transporteren naar de baarmoeder
C
een eicel laten rijpen

Slide 34 - Quizvraag

Nummer 2 is de ..
A
baarmoeder
B
de urineblaas
C
de prostaat
D
het zaadblaasje

Slide 35 - Quizvraag

Nummer 8 is ..
A
de urineleider
B
de urinebuis
C
de penis
D
de zaadleider

Slide 36 - Quizvraag

Kijk naar de volgende verschijnselen:
groeispurt-natte droom-menstruatie-balzak-schaamlippen-penis-vagina
Welke verschijnselen zijn echt kenmerkend voor de puberteit?
A
natte droom - balzak - vagina
B
natte droom - menstruatie - groeispurt
C
balzak - vagina - groeispurt
D
schaamlippen - groeispurt - balzak

Slide 37 - Quizvraag

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 38 - Quizvraag

Geef een andere naam voor: ovulatie
A
eisprong
B
bevruchting
C
innesteling
D
embryo

Slide 39 - Quizvraag

Zwellichamen in de penis lopen vol met water
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Een eicel rijpt in de eierstok
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Bevruchting vindt plaats in de..
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 42 - Quizvraag