Modale verba

Modale verba
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Secondary Education

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Modale verba

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

_________ jij al goed Nederlands
A
moet
B
kan
C
zal
D
mag

Slide 10 - Quizvraag

Hij _________ later graag architect worden.
A
wil
B
kan
C
zal
D
mag

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben ziek. Ik __________ van de dokter rusten.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben ziek. Ik __________ niet naar school komen
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 13 - Quizvraag

__________ we vanavond naar de bioscoop gaan?
A
willen
B
kunnen
C
zullen
D
moeten

Slide 14 - Quizvraag

__________ ik jou iets vragen?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 15 - Quizvraag

__________ jij dit weekend mee naar het strand gaan? Heb je daar zin in?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 16 - Quizvraag

Ik __________ echt harder studeren.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 17 - Quizvraag

Mijn mama __________ kan heel lekker koken.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 18 - Quizvraag

Mama, __________ ik zaterdagavond naar een feestje?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 19 - Quizvraag

Ik __________ zaterdagavond helaas niet naar dat feestje. Ik heb het veel te druk. Ik moet studeren.
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 20 - Quizvraag

__________ jij dit weekend veel huiswerk maken?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 21 - Quizvraag

Wat __________ willen jullie graag drinken? Cola of water?
A
willen
B
kunnen
C
moeten
D
mogen

Slide 22 - Quizvraag

Wij __________ moeten stoppen aan het verkeerslicht. Het is rood
A
willen
B
kunnen
C
moeten
D
mogen

Slide 23 - Quizvraag

__________ ik binnenkomen?
A
wil
B
kan
C
moet
D
mag

Slide 24 - Quizvraag

Ik __________ zal dat morgen voor jou doen. Beloofd!
A
wil
B
zal
C
moet
D
mag

Slide 25 - Quizvraag

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct. Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord! (Subject-modal verb-time-place-infinitive/ 2nd verb)
Mijn vriend - naar Zweden - verhuizen - zullen - volgend jaar

Slide 26 - Open vraag

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct.
Let op de plek van het modale verbum en het andere verbum!

hij - mogen - Daar - niet na 8 uur 's avonds - gaan

Slide 27 - Open vraag

Maak een correcte zin met de zinsdelen onderaan. Begin met de hoofdletter. Vervoeg het modale werkwoord correct.
Let op de plek van het modale werkwoord en het andere werkwoord!

krijgen - Morgen - willen - een goed cijfer - het meisje

Slide 28 - Open vraag