Grammatica woordsoorten H5

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Uitleg enkelvoudige en samengestelde zinnen
Aan de slag
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Uitleg enkelvoudige en samengestelde zinnen
Aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

enkelvoudige en samengestelde zinnen

voegwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.
Voorbeeld: 
Ik ga dit romantische boek lezen.
De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroep.

Voorbeeld: 

Ik ga dit dikke boek lezen.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroep.

Slide 3 - Tekstslide

Een samengestelde zin is opgebouwd uit twee of meer zinnen (deelzinnen). Hij bevat twee of meer werkwoordgroepen. Elke werkwoordgroep geeft een deelzin aan: een hoofdzin of een bijzin.
Voorbeeld:
Ik ga dit dikke boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroep en de woorden ‘heeft’ en ‘gegeven’ ook.

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Als je het lastig vindt om te bepalen hoeveel werkwoordgroepen er in een zin staan, kun je ook het aantal persoonsvormen tellen. Bij één persoonsvorm is de zin enkelvoudig, bij twee of meer persoonsvormen is de zin samengesteld. Het aantal persoonsvormen geeft dan het aantal deelzinnen aan.

Slide 5 - Tekstslide

Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 6 - Quizvraag

De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag

Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 8 - Quizvraag

Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin

Slide 9 - Quizvraag

Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 10 - Quizvraag

voorbeeld: wat is wat?
Mijn vriendin is gisteren op vakantie gegaan en ik gun het haar van harte.  

Mijn vriendin is gisteren op vakantie gegaan omdat ze zo hard heeft gewerkt.

Slide 11 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden plakken deelzinnen aan elkaar.



Slide 12 - Tekstslide

Noem voegwoorden

Slide 13 - Open vraag

Voegwoorden bepalen hoofdzin of bijzin
Sommige voegwoorden zorgen voor een hoofdzin: het zijn er 5.
‘maar’, ‘en’, ‘want’, ‘of’ en ‘dus’. 
Dit zijn nevenschikkende voegwoorden

Andere voegwoorden zorgen voor een bijzin; o.a.
‘omdat’, ‘als’, ‘zodat’, ‘toen’, ‘wanneer’ en ‘dat’ 
Dit zijn onderschikkende voegwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga dit romantische boek lezen       , want mijn vriendin heeft het mij gegeven         .


Ik ga dit romantische boek lezen       , omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven       .
hoofdzin
hoofdzin
hoofdzin
bijzin

Slide 15 - Tekstslide

mits en tenzij
onderscheid:
  •  mits betekent "alleen als": 
  • We gaan morgen zwemmen, mits de zon schijnt.

  • tenzij betekent: "maar niet als"
  • Ik ga trainen, tenzij het met bakken uit de hemel komt.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maken:
Opdracht 1 tot en met 3 van H5 Grammatica Woordsoorten (blz 150 - 151)


Slide 17 - Tekstslide