A2A 6 december 2022 - Leesvaardigheid H2

Welkom bij Nederlands
A2A 6 december - Lezen H1

Nodig: leesboek
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
A2A 6 december - Lezen H1

Nodig: leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Lezen tot 9:15

Slide 2 - Tekstslide

Begrijpend lezen 
Hoofdstuk 2

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Na de lessenserie kun je: 
- concluderend, redengevend, oorzakelijk en vergelijkend verband herkennen
- de bijbehorende signaalwoorden herkennen

Slide 4 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je nog uit klas 1?

Slide 5 - Open vraag

Tekstverbanden
Naast een chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend tekstverband, onderscheiden we ook de volgende tekstverbanden: 
- concluderend tekstverband
- redengevend tekstverband
- oorzakelijk tekstverband
- vergelijkend tekstverband

Slide 6 - Tekstslide

concluderend verband

Slide 7 - Woordweb

concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 8 - Tekstslide

redengevend verband

Slide 9 - Woordweb

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze om iets wel of niet te doen. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege


Slide 10 - Tekstslide

oorzakelijk verband

Slide 11 - Woordweb

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt. Je hebt hier zelf geen invloed op. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te


Slide 12 - Tekstslide

vergelijkend verband

Slide 13 - Woordweb

Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Bijbehorende signaalwoorden: 
in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met


Slide 14 - Tekstslide

Welk verband vind je in de volgende zin?

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 15 - Quizvraag

Welk verband vind je in de volgende zin?

Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 16 - Quizvraag

Welk verband vind je in de volgende zin?

Vergeleken met vorig jaar zijn de temperaturen in de Alpen nu een stuk hoger.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 17 - Quizvraag

Welk verband vind je in de volgende zin?

Dit jaar wil ik op vakantie naar Turkije en dat kost nogal wat.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 18 - Quizvraag

Noteer het signaalwoord en het verband:

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.

Slide 19 - Open vraag

Noteer het signaalwoord en het verband:

Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.

Slide 20 - Open vraag

Noteer het signaalwoord en het verband:

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.

Slide 21 - Open vraag

Noteer het signaalwoord en het verband:

Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
  • Maak H2 Lezen: startopdracht + opdracht 1 en 2
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maak H2 Lezen: startopdracht + opdracht 1 en 2

  • Pak een struikelblok-boek en maak blz. 7 in je schrift. 
    Schrijf er steeds bij wat voor werkwoord het is (pvtt, pvvt, vd, od, inf, gw, bn)

Slide 25 - Tekstslide

Corrigeer:
1. pvvt - stuntte
2. vd - verheugd
3. pvtt - bevreemdt
4. pvvt - breidde
5. pvtt - verklaart
6. pvtt - wijdt
7. pvvt - verwoestte

Slide 26 - Tekstslide

Corrigeer:
8. vd - verijdeld
9. pvtt - broedt
10. vd - verjaard
11. pvvt - smachtten
12. pvtt - verlangt
13. pvvt - benijdde
14. pvtt - verteert

Slide 27 - Tekstslide

Corrigeer:
15. pvtt - verwart
16. vd - vergiftigd
17. pvvt - verroestten
18. inf - ontmoeten
19. pvvt - doorgrondde
20. vd - verhoogd
21. pvtt - ontkalkt

Slide 28 - Tekstslide

Corrigeer:
22. pvtt - verbreedt
23. vd - verhuisd
24. vd - verleend
25. pvtt - vermolmt

Slide 29 - Tekstslide