modale ww: dürfen, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen

Heute
Aan het eind van de les...
  • ...weet ik de betekenis van de volgende werkwoorden: dürfen, können, mögen, müssen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Heute
Aan het eind van de les...
  • ...weet ik de betekenis van de volgende werkwoorden: dürfen, können, mögen, müssen

Slide 1 - Tekstslide

Betekenissen

Hieronder worden de betekenissen van de Duitse modale hulpwerkwoorden uitgelegd. 

dürfen: mogen, toestemming hebben
können: kunnen, in staat zijn
mögen: iemand mogen, leuk vinden, zin hebben, houden van // möchten = zou graag willen
müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend, kan niet anders!)
_________________________________________________________________________
sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.
wollen: willen
wissen: weten

Slide 2 - Tekstslide

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2. enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3. de tweede letter in de enkelvoud verandert , behalve bij möchten
***Kijk de volgende slide***

Slide 3 - Tekstslide

Vervoeging 
= 2e betekenis van 'mögen'

Slide 4 - Tekstslide

dürfen
können
müssen
möchten
mögen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
zou graag willen (wens)
leuk vinden, houden van

Slide 5 - Sleepvraag

De tweede letter verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 6 - Quizvraag

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert zich ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 7 - Quizvraag

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen)?
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 8 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 9 - Quizvraag

Sorry, aber heute mittag ______ (können) ich leider nicht. Ich muss zum Sport.
A
kannst
B
können
C
kann
D
kann

Slide 10 - Quizvraag

Ich habe morgen eine Klassenarbeit. Ich _______ (müssen) echt lernen!
A
muss
B
müsst
C
müssen
D
musst

Slide 11 - Quizvraag

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 12 - Quizvraag

Kannst du schwimmen?
Ja, ........... .......... gut schwimmen. (ik kan)

Slide 13 - Open vraag

dürfen
können
müssen
möchten
mögen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
zou graag willen (wens)
leuk vinden, houden van

Slide 14 - Sleepvraag

De tweede letter (in de enkelvoud) verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 15 - Quizvraag

De tweede letter van het werkwoord (in de enkelvoud) 'müssen' verandert zich ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 16 - Quizvraag

Heute
Aan het eind van de les...
  • ...weet ik de betekenis van de volgende werkwoorden: sollen, wollen, wissen

Slide 17 - Tekstslide

Hausaufgabenkontrolle
  1. kan/ kun
  2. moet
  3. kan
  4. hou van / vind
  5. van ... gehouden/leuk vonden
  6. houdt van/ vindt leuk
  7. mag
  8. kunnen

Slide 18 - Tekstslide

Hausaufgabenkontrolle
  1. möchte
  2. darf
  3. muss
  4. mag
  5. kann
  6. muss
  7. mag
  8. darf
  9. Möchtest
  10. Könnt ; kann
  11. können
  12. gemocht
  13. dürfen
  14. Müsst
  15. möchten

Slide 19 - Tekstslide

dürfen
können
müssen
möchten
mögen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
zou graag willen (wens)
leuk vinden, houden van

Slide 20 - Sleepvraag

Weißt du, ob er Fleisch ....... (mögen)?
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 21 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 22 - Quizvraag

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2. enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3. de tweede letter in de enkelvoud verandert , behalve bij 'sollen'
***Kijk de volgende slide***

Slide 23 - Tekstslide

Betekenissen
sollen: moeten (van iemand anders), ook in betekenis 'mocht het regenen...' etc.
wollen: willen
wissen: weten

Slide 24 - Tekstslide

Vervoeging 

Slide 25 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : geen uitgang voor deze ww-vormen
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) staat er een andere 
     klinker dan in de stam (behalve sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd het hele 
     werkwoord (als het gaat om de tegenwoordige tijd).

Slide 26 - Tekstslide

sollen
wissen
wollen
willen
weten
moeten (van iemand anders)

Slide 27 - Sleepvraag

Meine Mutter sagt, dass ich meine Hausaufgaben machen ______ (sollen).
A
sollen
B
soll
C
sollst

Slide 28 - Quizvraag

Er ______ (wissen) die Antwort nicht.
A
weiß
B
wisst
C
weißt

Slide 29 - Quizvraag

_____ (wollen) du echt nicht mit zum Einkaufszentrum?
A
Wollen
B
Willst
C
Will

Slide 30 - Quizvraag

Heb je het gevoel dat je de Modalverben begrijpt?
A
Begrijp en ken het wel, komt goed! (100%)
B
Ken de rijtjes nog niet, maar snap wat de bedoeling is! (75%)
C
Ik snap het nu nog niet zo, maar komt wel (50%)
D
Ik vind het nog erg moeilijk (25%)

Slide 31 - Quizvraag

Ihr seid an der Reihe...
Maak de volgende opdracht:
  • Aufgabe 14.2(a-d), Werkboek p. 98

Slide 32 - Tekstslide

Wichtig!
Volgende week woensdag: SO!!!!
  • Werkwoorden: dürfen, können, mögen, müssen (TB, p. 28)
  • Werkwoorden: sollen, wollen, wissen (TB, p. 40)
  • Rangtelwoorden (TB, p. 28)
  • Wörterliste A, Kapitel 6 (TB, p. 42) 

Slide 33 - Tekstslide

Hausaufgaben
Machen/ maken:
- Aufgabe 14.2(a-d), Werkboek p. 98

Lernen/ leren:
- Werkwoorden sollen, wollen, wissen (Tekstboek, p. 41)

Slide 34 - Tekstslide