taal thema 7 les 14
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Tulpenvelden en bloemenvelden.
Slide 3 - Open vraag
Hoge flats en lage flats.
Slide 4 - Open vraag
Zij pakt haar rode pen en zij pakt haar blauwe pen.
Slide 5 - Open vraag
Hij loopt door achterdeuren en hij loopt door voordeuren.
Slide 6 - Open vraag
Welke inhoudswoorden ken je?
Slide 7 - Open vraag
Welk woord is een werkwoord?
A
stoel
B
zeer
C
gebraden
D
prachtig
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
olifant
B
tropisch
C
wandelen
D
heel
Slide 9 - Quizvraag
De meester kijkt SNEL na.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
Slide 10 - Quizvraag
Daar staat een ROOD huis.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
Slide 11 - Quizvraag
Wat een RUSTIGE dag was dat.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord
Slide 12 - Quizvraag
De kinderen lopen zeer RUSTIG.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
Slide 13 - Quizvraag
De kinderen lopen ZEER rustig.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
Slide 14 - Quizvraag
Welke zinsdelen ken je?
Slide 15 - Open vraag
Zoek het gezegde:
Het paard heeft daar gelogeerd.
Het paard heeft daar gelogeerd.
Slide 16 - Open vraag
Zoek het onderwerp:
Aan hem geeft dat meisje een cadeau.
Aan hem geeft dat meisje een cadeau.
Slide 17 - Open vraag
Zoek het lijdend voorwerp:
De fotograaf maakt mooie foto's voor hen.
De fotograaf maakt mooie foto's voor hen.
Slide 18 - Open vraag
Zoek het meewerkend voorwerp:
De brief geeft zij hem.
De brief geeft zij hem.
Slide 19 - Open vraag
Hier moet ik extra op oefenen:
