‹Terug naar zoeken

Zinsdelen verdelen

Z

I

N

S

D

E

L

E

N


V

E

R

D

E

L

E

N

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Z

I

N

S

D

E

L

E

N


V

E

R

D

E

L

E

N

Slide 1 - Tekstslide





Zinnen knippen is het verdelen van de zin in zinsdelen.
Als je een zin in stukken knipt, dan zet je voor en na ieder zinsdeel een streep.

Slide 2 - Tekstslide


  • Verdeel de zin in zinsdelen.    
  •                                                                                
  • Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).                                                                   
  • Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.                                                                                                       
  •  
  • Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.                                                                                                                             
  • Bepaal alle zinsdelen.
  • Op welke manier is de zin juist geknipt?

    • Slide 3 - Tekstslide



    Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten


    Wat is de persoonsvorm? Vraagzin / andere tijd


    Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten

    Slide 4 - Tekstslide




    Wat is het onderwerp? Wie / wat + pv


    Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.

    Slide 5 - Tekstslide



    Wat is het lijdend voorwerp?

                                            Wat maakte zijn broertje?


    Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.


    Slide 6 - Tekstslide




    Hoe maakte zijn broertje die lastige breuken?


    Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten

    Slide 7 - Tekstslide



    De zin verdeeld in zinsdelen:

    Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten

    Controleren door de zin te veranderen:

     Die lastige breuken / maakte / zijn broertje / zonder fouten

    Slide 8 - Tekstslide

    Slide 9 - Video

    TIP:

    Maak van een zin een aantal andere zinnen om te zien welke woorden een zinsdeel vormen.

    Zoals bv.

    De man loopt over de straat

    Je kunt van deze woorden ook de volgende zinnen maken:

    Loopt de man over straat?

    Over straat loopt de man.

    Bij iedere zin , zie je dezelde zinsdelen
    de man     /      loopt      /    over straat


    Slide 10 - Tekstslide

    Nu ben jij aan de beurt

    Slide 11 - Tekstslide

    Het huis brandt.
    A
    Het / huis / brandt
    B
    Het huis / brandt
    C
    Het / huis brandt
    D
    Het huis brandt

    Slide 12 - Quizvraag

    De boswachter timmert een boshut.
    A
    De boswachter timmert / een / boshut
    B
    De / boswachter / timmert / een / boshut
    C
    De boswachter / timmert / een boshut
    D
    De / boswachter / timmert / een boshut

    Slide 13 - Quizvraag

    Jij bouwt een huis.
    A
    Jij / bouwt / een huis
    B
    Jij / bouwt / een / huis
    C
    Jij bouwt / een / huis
    D
    Jij / bouwt een huis

    Slide 14 - Quizvraag

    Theo en Piet bakken een taart.
    A
    Theo / en / Piet / bakken / een / taart
    B
    Theo / en Piet / bakken / een taart
    C
    Theo en Piet / bakken / een taart
    D
    Theo en Piet / bakken / een / taart

    Slide 15 - Quizvraag

    De pianist geeft een toegift.
    A
    De / pianist / geeft / een / toegift
    B
    De pianist / geeft een toegift
    C
    De pianist / geeft / een toegift
    D
    De / pianist / geeft / een toegift

    Slide 16 - Quizvraag

    Hij kookt twee eieren.
    A
    Hij / kookt / twee eieren
    B
    Hij kookt / twee eieren
    C
    Hij / kookt / twee / eieren
    D
    Hij kookt / twee / eieren

    Slide 17 - Quizvraag

    Joan vergaf haar vervelende kat.
    A
    Johan / vergaf / haar / vervelende / kat
    B
    Johan vergaf / haar / vervelende / kat
    C
    Johan / vergaf / haar / vervelende kat
    D
    Johan / vergaf / haar vervelende kat

    Slide 18 - Quizvraag

    Zijn vervelende buurman heeft agressieve honden.
    A
    Zijn vervelende / buurman / heeft agressieve honden.
    B
    Zijn vervelende buurman /heeft/ agressieve honden.
    C
    Zijn vervelende buurman heeft/ agressieve honden.
    D
    Zijn vervelende buurman/ heeft agressieve/ honden.

    Slide 19 - Quizvraag

    De agent gaf een forse bekeuring.
    A
    De agent gaf /een forse bekeuring.
    B
    De agent / gaf / een forse / bekeuring.
    C
    De agent / gaf een forse bekeuring.
    D
    De agent / gaf / een forse bekeuring.

    Slide 20 - Quizvraag

    De lerares vergat haar lekkere boterhammen
    A
    De lerares vergat / haar lekkere boterhammen
    B
    De lerares/vergat/ haar lekkere boterhammen
    C
    De lerares/vergat haar lekkere boterhammen
    D
    De lerares vergat haar/ lekkere boterhammen

    Slide 21 - Quizvraag

    De sporter sport.
    A
    De /sporter /sport.
    B
    De sporter sport.
    C
    De sporter / sport.
    D
    De / sporter sport.

    Slide 22 - Quizvraag

    Frits kocht de auto met aanhanger.
    A
    Frits/kocht/de auto met aanhanger.
    B
    Frits/kocht de auto/met aanhanger.
    C
    Frits kocht/ de auto met aanhanger.
    D
    Frits kocht de auto/met aanhanger.

    Slide 23 - Quizvraag

    Jullie verfden gisteren twee kozijnen.
    A
    Jullie verfden/gisteren twee kozijnen.
    B
    Jullie/verfden/gisteren/ twee kozijnen.
    C
    Jullie verfden/gisteren/ twee kozijnen.
    D
    Jullie/verfden/gisteren/ twee/kozijnen.

    Slide 24 - Quizvraag

    Mijn hond wierp de strakke halsband af.
    A
    Mijn hond wierp/de strakke halsband af.
    B
    Mijn hond/wierp/de strakke halsband/af.
    C
    Mijn hond/wierp/de strakke halsband af.
    D
    Mijn hond/wierp/de strakke/halsband/af.

    Slide 25 - Quizvraag

    Meer lessen zoals deze

    (W41 dinsdag) Zinsdelen verdelen

    - Les met 29 slides
    NederlandsBasisschoolGroep 6,8

    (W41 dinsdag) Zinsdelen verdelen

    - Les met 48 slides
    NederlandsBasisschoolGroep 6,8

    8-12 nov Zinsdelen verdelen

    - Les met 42 slides
    NederlandsBasisschoolGroep 6,8

    25/1

    - Les met 22 slides
    TaalBasisschoolGroep 6-8

    AV1A 21 april

    - Les met 11 slides
    NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

    1HVc - grammatica zinsdelen les 7

    - Les met 14 slides
    NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

    zinsdelen benoemen

    - Les met 10 slides
    TaalBeroepsopleiding

    1HVc - grammatica zinsdelen les 5

    - Les met 19 slides
    NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1