Leesvaardigheid 1 GT3

Leesvaardigheid 1 GT3
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 1 GT3

Slide 1 - Tekstslide

Ik weet welke drie leesmanieren er zijn en wanneer en waarom je ze toepast op een tekst
Ik weet welke strategieën er bestaan om de betekenis van moeilijke woorden te achterhalen in een tekst.
Ik kan de 3 vaste delen van een tekst benoemen - inleiding, middenstuk, slot;

Ik kan de zes tekstsoorten en doelen van de schrijver opsommen;
Ik herken de zes tekstsoorten in voorbeelden van tekstvormen;
Ik kan oriënterend lezen toepassen en onderwerp van de tekst voorspellen;
Ik kan deelonderwerpen van alinea's opsporen;
Ik kan een passend tussenkopje boven een of meerdere alinea's bedenken 

Slide 2 - Tekstslide

Welke drie leesmanieren ken je?

Slide 3 - Woordweb

Waarom doe je
- ORIENTEREND/VERKENNEND LEZEN?
- GRONDIG LEZEN?
- ZOEKEND LEZEN?

Slide 4 - Woordweb

Benoem uit welke drie stukken een tekst is opgebouwd?

Slide 5 - Open vraag

Uit hoeveel alinea's bestaat
- de inleiding
- het middenstuk
het slot

Slide 6 - Open vraag

Huiswerkcontrole 

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk nakijken: antwoorden opdracht 2 
1 C een herkenbaar, opvallend of grappig verhaaltje vertellen

2 a Zij hebben niet genoeg geld om nieuwe kleren te kunnen kopen. / Nieuwe kleren zijn voor hen te duur.
 b Ze kunnen hun gang gaan met hun spullen. / Niets houdt hen tegen om hun spullen te verkopen.
 c Misschien valt het allemaal heel erg mee. / Misschien lijkt het allemaal veel erger dan het in werkelijkheid is.
 d De mensen die de spullen invoeren zijn belangrijke mensen / rijke mensen / mensen met een hoge functie.

3 Het doel is fabrieken in eigen land meer kansen te geven.

4 Hij gelooft er niets van omdat hij denkt dat de regering een deal zal sluiten met China, waardoor goedkope spullen uit China zullen worden aangeboden.

5 Ja, Ali Odinga is het met hen eens. In de tekst staat dat hij ook is geschrokken van de aankondiging.


Slide 8 - Tekstslide

Uitleg 
Tekstdoel: activeren
Publiek vaststellen van een tekst


Slide 9 - Tekstslide

DOEL van een tekst


- De schrijver wil bij de lezer iets bereiken, daarom heeft een tekst een DOEL

Slide 10 - Tekstslide

DOEL:

Informeren


De schrijver wil dat je iets te weten komt

Slide 11 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Tekstdoel: 
informeren

- Nieuwsbericht
- Tekst in je schoolboek
- Woordenboek

Slide 12 - Tekstslide

DOEL:

Overtuigen


De schrijver wil zijn mening geven

Slide 13 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Tekstdoel: 
overtuigen
- Blogs
- Klachtenbrief
- Recensie over boek of film



Slide 14 - Tekstslide

Doel : mening geven
De schrijver wil je één of meer meningen laten zien

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Tekstdoel: 
mening geven
- artikel in krant of tijdschrift



Slide 16 - Tekstslide

DOEL:

Activeren


De schrijver wil dat je iets WEL gaat doen

Slide 17 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Tekstdoel: 
activeren
- Reclamefolder/advertentie
- Uitnodiging
- Oproep




Slide 18 - Tekstslide

Tekstdoel
uitleggen
- gebruiksaanwijzing
- recept
- handleiding

Slide 19 - Tekstslide

DOEL:

Amuseren


De schrijver wil je vermaken

Slide 20 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Tekstdoel: 
amuseren

- Moppen
- Stripboek
- Leesboek



Anne heeft voor haar verjaardag een konijn gekregen en ze speelt ermee in de tuin. Dan komt haar juf langs en zegt: ‘Lief konijn, zeg. Waar slaapt ze?’ Anne: ‘Bij mijn ouders op de slaapkamer.’ De juf zegt verbaasd: ‘Stinkt dat dan niet?’ Anne: ‘Ja, da's waar. Daar moet Flappie dan maar even aan wennen.'

Slide 21 - Tekstslide

Tekstdoelen = wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
- Informeren = hij wil dat je iets te weten komt.
- Overtuigen = de schrijver wil dat jij na het lezen dezelfde mening hebt als hij (ook subjectieve argumenten) 
- Amuseren = hij wil je vermaken
- Mening geven= hij wil één of meer meningen laten zien,  dat je mening kunt vormen als lezer  (vaak objectieve argumenten)
- Activeren = hij wil dat je iets gaat doen, hij haalt je over of spoort je aan iets te doen
- Uitleggen= hij wil je uitleggen, instrueren hoe je iets moet doen

Slide 22 - Tekstslide

PUBLIEK van een tekst


- Om het DOEL van een tekst te kunnen bereiken, moet de schrijver rekening houden met zijn PUBLIEK

Slide 23 - Tekstslide

Publiek
Publiek = voor wie de tekst bedoeld is.
Bijvoorbeeld: kinderen, jongeren, volwassenen, ouders, docenten, enz.

Slide 24 - Tekstslide

PUBLIEK van een tekst

Voor welk publiek een tekst bedoeld is,

zie je aan:

- het onderwerp

- het taalgebruik

- de bron

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk nakijken: antwoorden opdracht 3 
1 Alinea 1 en 2 zijn de inleiding, alinea 3 tot en met 7 zijn het middenstuk en alinea 8 is het slot.

2 Alinea 3 tot en met 6 gaan over tweedehands kleding en schoenen, alinea 7 gaat over tweedehands auto’s.
3 Alinea 3 gaat over hoe groot de handel in tweedehands kleding is.

4 Eigen werk. Heb je de tekst verdeeld in alinea 1 en 2 (de inleiding), alinea 3 tot en met 6 (het deel over kleding en schoenen) en alinea 7 en 8 (het deel over auto’s en het slot)? Heb je twee tussenkopjes bedacht, bijvoorbeeld: Voorbeelden van tussenkopjes boven deel twee: Kleding en schoenen / Mitumba / Vrij spel voor Chinezen? / Concurrentie. Voorbeelden van tussenkopjes boven deel drie: Auto’s / Geschrokken / Meer banen verloren.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 1 bladzijde 98 maken
Opdracht 2 is huiswerk. 

Slide 27 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1 blz 98
1 Tekst 4: De schrijver wil vakantiereizen verkopen.
 Tekst 5: De schrijver wil geld inzamelen voor de organisatie Amref Flying Doctors voor betere gezondheidszorg (voor moeders) in Afrika.

2 a eigen keuze voor tekst 4 of tekst 5
 b Heb je uitgelegd waarom je de tekst in tekst 4 of 5 het aantrekkelijkst vindt? 

Bij tekst 4 zou je kunnen noemen: de afbeeldingen zijn uitnodigend, afbeeldingen van zonnige plekjes, relaxstoelen, zwembaden en strand; er staan woorden in de tekst die bedoeld zijn om de lezer over te halen, zoals ‘Dit plekje is nog vrij!’, ‘altijd inclusief vlucht, verblijf en huurauto’, ‘weg van de massa’ en ‘kleinschalige accommodaties’; er is weinig tekst en veel afbeeldingen. 
Bij tekst 5 zou je kunnen noemen: er wordt geld gevraagd voor een goed doel; er is veel tekst; de afbeeldingen maken het doel van de tekst goed duidelijk; de lezer kan iets goeds doen, namelijk het leven van een moeder en een baby redden.

Slide 28 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
1 a Dit middel herken je, de foto’s van de vakantiehuisjes en appartementen zijn zo genomen dat ze er mooi uitzien, met nadruk op het zwembad.
 b Dit middel herken je, want de vakantiebestemmingen zijn persoonlijk door Karin uitgezocht. De lezer wordt ook met je aangesproken, waardoor het bijna klinkt alsof Karin een bekende is.
 c Dit middel herken je in de woorden ‘Dit plekje is nog vrij’. De lezer moet snel beslissen, voordat dit plekje door iemand anders bezet is.
 d Dit middel herken je, want je kunt in één keer een hotel/appartement, een vlucht en een huurauto boeken.
 e Dit middel herken je, want de plekken zijn kleinschalig en weg van de massa, dus het is geen massatoerisme, maar heel rustig. Dat is iets wat de meeste mensen aantrekkelijk zullen vinden.

2 Tekst 4 is geschreven voor een algemeen publiek.
3 Boven aan de brief staan woorden met een opvallende opmaak (groot, vet, in hoofdletters, rood); er is een zin vetgedrukt; er zijn zinnen onderstreept; er is een opsomming in rode, vetgedrukte letters; de handtekening lijkt met de hand geschreven; er staat een afbeelding onder aan de brief; er zijn opvallende afbeeldingen toegevoegd.




Slide 29 - Tekstslide

4 a Ik wil de Moederdag … in Afrika met hun dood. / Dat zijn er elke dag 442. / Mijn kindje was dood …
 b Ze is zwanger … kindje was dood …
 c Mag ik daarom een paar minuten van uw tijd?
 d Als dank heb ik alvast een paar mooie wenskaarten voor u bijgesloten.

5 a Amref Flying Doctors kan het gegeven geld ook uitgeven aan dingen die lijken op de dingen die in de brief staan, of zelfs aan andere projecten.
 b Door de naam ‘Moederdagpakket’ en de vrolijke afbeeldingen lijkt het alsof de gever echt persoonlijk een cadeautje geeft. Dit zal de lezer eerder overhalen dan wanneer er in de brief iets algemeens zou staan over ‘medische spullen’ of ‘allerlei projecten’.

6 De schrijver probeert persoonlijk over te komen. De brief is in de ik-vorm geschreven, de lezer wordt persoonlijk aangesproken en de afzender laat zichzelf duidelijk zien met haar voornaam, achternaam en afbeelding.
7 Tekst 5 is geschreven voor een algemeen publiek, maar richt zich meer op vrouwen dan op mannen.



Slide 30 - Tekstslide

Welke zes tekstsoorten/doelen weet je nog?

Slide 31 - Woordweb