H4 exploitatiebegroting

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G5
We gaan verder
Les 8&9


Slide 1 - Tekstslide

Vorige keer hebben we het gehad over het verschil tussen kosten/uitgaven en opbrengsten/inkomsten.

Daarnaast weten we wat permanentie is en hoe je ervoor zorgt dat je dit toepast in je boekhouding.


Slide 2 - Tekstslide

Resultatenbegroting
  • Resultatenbegroting: opbrengsten en kosten toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben


  • Liquiditeitsbegroting: ontvangsten en uitgaven tijdstip gebonden naar moment van betaling


  • Overeenkomst: permanentie
  • Let op: privé ontvangst/uitgaven niet in resultaat maar wel van EV afhalen en ook in liquiditeitsbegroting verwerken op moment van betaling/storting

Slide 3 - Tekstslide

Permanentie
Het toerekenen van kosten en opbrengsten aan een periode: PERMANENTIE

Door permanentie kan een ondernemer altijd (permanent) zijn resultaat (winst of verlies) berekenen en bepalen. EV is waarheidsgetrouw

Door permanentie krijg je overlopende posten op de balans (vooruitbetalingen en vooruitontvangsten)

Slide 4 - Tekstslide

Verbanden tussen beginbalans en verwachte eindbalans
begin
balans
(verwachte)
eind
balans
Liquiditeitsbegroting
resultatenbegroting

Slide 5 - Tekstslide

H4: De begroting(en)
1. De liquiditeitsbegroting
- geeft inzicht in de verwachte liquiditeitspositie van de onderneming
- alles wat invloed heeft op liquide middelen wordt meegenomen, dus:
- alle verwachte uitgaven en ontvangsten 

2. De resultatenbegroting
- geeft inzicht in het verwachte resultaat van de onderneming
- alles wat invloed heeft op het resultaat wordt meegenomen, dus:
- alle verwachte opbrengsten en kosten (permanentie: toekennen aan betreffende periode)

Slide 6 - Tekstslide

Brutowinst
Omzet van januari: 220.000

omzet-                                               125%          220.000
inkoopwaarde van de omzet   100%          176.000 -
brutowinst                                         25%            44.000
Let op; de Brutowinst kan ook van de verkoopprijs!

Slide 7 - Tekstslide

Exploitatie
Andere kosten
Huurkosten, loonkosten, verzekeringskosten, afschrijvingskosten, interestkosten zijn de meest voorkomende kosten die we goed moeten kennen!

Voorbeeld:

Er staat een 8%-lening uit die op 1 januari 2019 nog € 260.000,- groot is. De interest hierop wordt aan het einde van elk kalenderkwartaal achteraf betaald. Op 31 maart 2019 wordt € 20.000,- afgelost.
Interestkosten:  teken tijdlijn: lening: 3 maanden 260.000 en 9 maanden 240.000; dus IK : 3/12 * 260.000 x 8%+ 9/12 x 240.000 x 8%=  5.200 + 14.400 = 19.600




Slide 8 - Tekstslide

duurzame activa (vaste activa)
  • Gebouwen
  • Inventaris
  • Machines

Slide 9 - Tekstslide

afschrijven
Boekhoudkundige waardevermindering van duurzame productiemiddelen (DPM) door gebruik of het verstrijken van de economische levensduur.
Je schrijft af op aanschafprijs en installatiekosten rekening houdend met een zekere restwaarde (excl sloopkosten)

Slide 10 - Tekstslide

technische levensduur:


Periode waarin het productiemiddel functioneert.
economische levensduur:


Periode waarin het verstandig is om het duurzame productiemiddel (Dpm) te gebruiken
(onderhoudskosten, nieuwe apparatuur) Het Dpm levert economische waarde op.


Slide 11 - Tekstslide

Hoe bereken je de afschrijving per jaar?

A = aanschafwaarde (+ installatiekosten)
R= restwaarde (- sloopkosten)
n = economische levensduur

nAR

Slide 12 - Tekstslide

Boekwaarde
De waarde waarvoor het productiemiddel op de balans staat.
Aanschafwaarde - afschrijving


Slide 13 - Tekstslide

Afschrijvingskosten




afschrijven kan op verschillende manieren, maar wij gaan uit van afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde.(lineair)

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg
26.620/1,21 = 22.000 aw
afs = (22.000-10.000)/4 = 3.000 
% van aw; 3.000/22.000 x 100% = 13,63%
Controle; als de RW 10000/22000 = 45,45% is blijft er 54,55 over pj 54,55/4=13,63%

Slide 15 - Tekstslide

Bereken op welke datum Van Vleuten nv het gebouw heeft aangeschaft.
?
als grond minder waard wordt, bijvoorbeeld mijnbouw of olieboring

Slide 16 - Tekstslide

Bereken op welke datum Van Vleuten nv het gebouw heeft aangeschaft.
?
als grond minder waard wordt, bijvoorbeeld mijnbouw of olieboring

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Lening o/g*
Lening u/g**
ontvangsten?
uitgaven?
kosten?
opbrengsten?
LB
RB
*o/g: opgenomen geld: bedrijf leent geld
**u/g: uitgegeven geld: bedrijf leent geld uit

Slide 19 - Tekstslide

tijdlijn
Interestkosten zijn kosten welke op een bepaald moment tot een uitgave zullen leiden.

De interestkosten hebben betrekking op een bepaalde periode, maar vaak wordt de betaling (uitgave) van deze kosten op een ander moment voldaan.

Om overzicht te krijgen in de kosten en uitgaven kan je een tijdlijn maken.

Dit gaan we oefenen in de volgende opdracht


tip
interestkosten zijn kosten welke betaald worden
aflossen van een lening is wel een betaling maar zijn geen kosten

Slide 20 - Tekstslide

1. Bereken de halfjaarlijkse aflossing
2. Maak een tijdlijn voor de jaren 2019 t/m 2023

Slide 21 - Tekstslide

1. Bereken de halfjaarlijkse aflossing
2. Maak een tijdlijn voor de jaren 2019 t/m 2023

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 25 - Quizvraag

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht. Hij schrijft elk jaar 20% af van de boekwaarde. Wat is de afschrijving het 2e jaar?
A
€1.360
B
€ 5.100
C
€ 1.700
D
€ 3.400

Slide 26 - Quizvraag

Op een resultatenrekening staan
A
kosten
B
opbrengsten
C
eigen vermogen
D
winst- of verliessaldo

Slide 27 - Quizvraag

Een debiteur betaalt zijn openstaande factuur. Wat gebeurt er met de post debiteuren ?
A
die neemt toe
B
die wordt gedebiteerd
C
die wordt gecrediteerd
D
niets, er gebeurt iets met de post crediteuren

Slide 28 - Quizvraag

Permanentie
A
het toerekenen van kosten aan een juiste periode
B
het toerekenen van uitgaven aan de juiste periode
C
altijd inzicht hebben in jouw resultaat
D
altijd inzicht hebben in jouw uitgaven

Slide 29 - Quizvraag


A
2.480 uitgaven LB 480 kosten RB
B
2.000 uitgaven LB 2.160 kosten RB
C
2.480 uitgaven LB 160 kosten RB
D
2.000 uitgaven LB 160 kosten RB

Slide 30 - Quizvraag

Resultatenbegroting
    • Exploitatiebegroting is een andere naam
    • Balansvorm: kosten links, opbr. rechts
    • Excel/spreadsheet: Boven opbrengsten, onder de kosten
    • Resultatenbegroting betreft een periode (stroomgrootheden)
    • Balans, momentopname voorraadgrooth.
    • Filmpje (3 min). Samenvatting van uitleg
    • Noteer wat onduidelijk is!

    Slide 31 - Tekstslide

    Slide 32 - Video

    Slide 33 - Tekstslide

    Slide 34 - Tekstslide

    Verband Balans en Nettowinst
    Vorige les: 
    Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet
    Nu de volgende stap: 
    Nettowinst = brutowinst - alle andere kosten

    Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

    Slide 35 - Tekstslide

    Verband Balans en Nettowinst
    Dit wordt verwerkt in het eigen vermogen van de onderneming. 

    Opbrengsten > kosten = winst. Het eigen vermogen stijgt. 

    Opbrengsten < kosten = verlies. Het eigen vermogen daalt. 

    Slide 36 - Tekstslide

    Balans en V&W rekening
    Op de balans zien we een moment opname
    In de Winst en Verliesrekening zien we een periode

    Winst en verlies worden verwerkt in het eigen vermogen.
     
    Als je wil weten hoe het eigen vermogen veranderd is, dan kijk je op de winst-en-verliesrekening.

    Slide 37 - Tekstslide

    Balans en V&W rekening

    Slide 38 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Als:
    De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
    A
    Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
    B
    Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
    C
    Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
    D
    Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

    Slide 39 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
    Dit komt terecht in het eigen vermogen.

    Slide 40 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
    A
    Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
    B
    Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
    C
    Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
    D
    Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

    Slide 41 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Betaling dus bank daalt.
    Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

    Slide 42 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Per kas gekocht goederen €1.400.
    A
    Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
    B
    Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
    C
    Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
    D
    Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

    Slide 43 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Betaling via kas, dus kas daalt.
    Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

    Slide 44 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
    A
    Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
    B
    Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
    C
    Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
    D
    Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

    Slide 45 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Debiteuren betalen, dus debiteuren daalt.
    Ontvangen betaling via bank, dus bank stijgt. 

    Slide 46 - Tekstslide

    Welke balansmutaties vinden er plaats?
    Betaald per kas diverse kosten €2.200.
    A
    Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
    B
    Kas -€2.200 Kosten +€2.200
    C
    Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
    D
    Kas +€2.200 Kosten -€2.200

    Slide 47 - Quizvraag

    Hoe ziet dit eruit?
    Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
    Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

    Slide 48 - Tekstslide