Klas 2 - Chapitre 3 - H + hh G

Aujourd'hui
Vocabulaire E et F
Phrases-Clés
Les verbes pouvoir et vouloir

Le but: 
je kunt de werkwoorden avoir/être/aller/faire gebruiken
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Vocabulaire E et F
Phrases-Clés
Les verbes pouvoir et vouloir

Le but: 
je kunt de werkwoorden avoir/être/aller/faire gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Faire les magasins
Je gaat iemand een kledingstuk cadeau doen. Vertel/vraag:
- wat diegene graag draagt
- wat je wilt kopen
- wat je van een kledingstuk vindt
- prijs van het kledingstuk
- maat
- welke winkel

Slide 2 - Tekstslide

Vouloir & pouvoir
willen en kunnen

Slide 3 - Tekstslide

Welke vorm hoort bij welke persoon?
je
tu
il
nous
vous
elles
voulons
veulent
veux
veux
veut
voulez

Slide 4 - Sleepvraag

VOULOIR (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 5 - Tekstslide

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 6 - Sleepvraag

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 7 - Tekstslide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 8 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 9 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 10 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 11 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Slide 12 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Slide 13 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Slide 14 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Slide 15 - Open vraag