§ 13-Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je in een samengestelde zin de bijvoeglijke bijzin kunt herkennen en weet je hoe je de bijvoeglijke bijzinnen kunt ontleden

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je in een samengestelde zin de bijvoeglijke bijzin kunt herkennen en weet je hoe je de bijvoeglijke bijzinnen kunt ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk de volgende zinnen:

Het bronzen (bijv.bep) standbeeld (zn) krijgt een plek in het Stadspark.


Het standbeeld (zn), (bijv.bijzin dat van brons is gemaakt), krijgt een plek in het Stadspark.

Slide 2 - Tekstslide

In zin 1 is het onderwerp Het bronzen standbeeld. Daarbinnen is bronzen een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld.
In zin 2 is het onderwerp Het standbeeld, dat van brons is gemaakt. Het zinnetje dat van brons is gemaakt is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld. Deze bijvoeglijke bepaling is een zin – dat zie je aan de persoonsvorm is – en heet daarom een bijvoeglijke bijzin (bijv. bijzin). Dat noteer je zo:
bijv.bijzin = dat van brons is gemaakt → standbeeld

Slide 3 - Tekstslide

In zin 1 is het onderwerp Het bronzen standbeeld. Daarbinnen is bronzen een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld.



In zin 2 is het onderwerp Het standbeeld, dat van brons is gemaakt. Het zinnetje dat van brons is gemaakt is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern standbeeld.

Slide 4 - Tekstslide

 Deze bijvoeglijke bepaling is een zin – dat zie je aan de persoonsvorm is – en heet daarom een bijvoeglijke bijzin (bijv. bijzin). 



Dat noteer je zo:
bijv.bijzin = dat van brons is gemaakt → standbeeld

Slide 5 - Tekstslide

Een bijvoeglijke bijzin hoort vaak bij een zelfstandig naamwoord (zoals in zin 2), maar kan ook horen bij een voornaamwoord, bijvoorbeeld een aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord.



Slide 6 - Tekstslide

Van de twee taarten kiest Femke deze (aanw.vnw), (bijv.bijzin die er het lekkerst uitziet.) bijv.bijzin = die er het lekkerst uitziet → deze



Een bioscoopabonnement is handig voor hen (pers.vnw) (bijv.bijzin die graag naar de film gaan.) bijv.bijzin = die graag naar de film gaan → hen

Slide 7 - Tekstslide

Zo herken je de bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin …begint vaak met die of dat;
zegt iets over een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord (de kern), net als een bijvoeglijke bepaling;

staat direct achter de kern;
is een zin en heeft dus een persoonsvorm, maar is onderdeel van een zinsdeel (een zinsdeelstuk);
kun je meestal weglaten: er blijft een correcte zin over





Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Maken:

Cursus 5- §13
blz. 230
opdr. 1 t/m 5

Staat er: markeer, omcirkel of onderstreep in de opdracht, dan mag je het MET POTLOOD  in je werkboek maken. De rest maak je in je schrift

Slide 11 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 12 - Tekstslide

H2E-2022

Slide 13 - Tekstslide

H2F

Slide 14 - Tekstslide

§ 13-Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Slide 15 - Tekstslide