In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 10 min
Onderdelen in deze les
Toets P4 zelfverzonnen vragen
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de beste houding tijdens een presentatie voor een zelfverzekerde uitstraling?
A
Armen over elkaar en licht achterover leunen
B
Rechtop staan met ontspannen schouders en open houding
C
Zitten op een stoel met armen op tafel
D
Zitten op een stoel met armen op tafel
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de beste houding tijdens een presentatie voor een zelfverzekerde uitstraling?
A
Armen over elkaar en licht achterover leunen
B
Rechtop staan met ontspannen schouders en open houding
C
Zitten op een stoel met armen op tafel
D
Gebogen naar voren kijken naar je papieren
Slide 3 - Quizvraag
Hoe gebruik je je stem het best om een publiek geboeid te houden?
A
Praat monotoon zodat je stem niet afleidt
B
Fluister regelmatig om spanning op te bouwen
C
Varieer in toonhoogte, tempo en volume
D
Praat langzaam en zacht gedurende de hele presentatie
Slide 4 - Quizvraag
Is oogcontact belangrijk tijdens een gesprek om interesse te tonen?
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quizvraag
Waar staat de D voor LSD
A
didactiek
B
doorvragen
C
duurzaamheid
D
doorzetten
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een goede plek voor deelnemers tijdens het volgen van een sportles, zodat ze goed kunnen deelnemen en de instructies begrijpen?
A
Verspreid over de ruimte, zodat iedereen zijn eigen plek kiest.
B
In een kring of halve kring tegenover de lesgever, zodat ze goed kunnen luisteren en kijken.
C
Achter de lesgever, zodat ze kunnen nadoen wat hij of zij doet.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van interne ruis tijdens een gesprek tussen een lesgever en een deelnemer?
A
Er is veel lawaai in de sportzaal waardoor de uitleg moeilijk te verstaan is.
B
De deelnemer is met zijn gedachten ergens anders en kan zich niet goed concentreren op wat er gezegd wordt.
C
De lesgever spreekt in een andere taal die de deelnemer niet begrijpt.
Slide 8 - Quizvraag
Tijdens een sportles merk je dat een deelnemer niet goed reageert op jouw instructies. Na afloop geeft hij aan dat hij met zijn gedachten bij een persoonlijke situatie zat en je uitleg niet bewust heeft gehoord. Met welk begrip uit de communicatieleer kun je dit het beste verklaren?
A
Externe ruis
B
Interne ruis
C
Taalbarrière
Slide 9 - Quizvraag
Welk taalgebruik is het meest geschikt tijdens een presentatie?
A
Vakjargon gebruiken zonder uitleg
B
Simpele en duidelijke woorden die iedereen kan begrijpen
C
Alleen moeilijke woorden gebruiken om slim over te komen
D
Veel herhalen van hetzelfde woord
Slide 10 - Quizvraag
wat is een open vraag?
A
een vraag waar je met ja of nee op antwoord
B
de ontvanger kan vrij en uitgebreid antwoord geven.
Slide 11 - Quizvraag
Welke boodschap stuur je uit met oogcontact en glimlachen?
A
Onverschilligheid en afstandelijkheid
B
Interesse en vriendelijkheid
C
Onzekerheid en twijfel
D
Boosheid en frustratie
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste doel van een goede organisatie?
A
Tijd verspillen aan vergaderingen
B
Efficiënt en gestructureerd werken
C
Zo min mogelijk regels hebben
D
Alleen taken verdelen zonder overleg
Slide 13 - Quizvraag
Welke houding draagt het meest bij aan een effectieve en positieve leservaring voor je leerlingen?
A
Streng en afstandelijk, zodat leerlingen discipline leren.
B
Open en betrokken, zodat leerlingen zich veilig en gemotiveerd voelen.
C
Afwachtend en passief, zodat leerlingen zelfstandig leren.
D
Snel en oppervlakkig, zodat je veel stof kunt behandelen.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van de onderdelen bij de methode 'praatje, plaatje, daadje' in het onderwijs?
A
Eerst het daadje, dan het praatje, daarna het plaatje
B
Eerst het plaatje, dan het praatje, daarna het daadje
C
Eerst het praatje, dan het plaatje, daarna het daadje
D
Eerst het praatje, dan het daadje, daarna het plaatje
Slide 15 - Quizvraag
Waarom is het belangrijk om tijdens de les open vragen te stellen aan leerlingen?
A
Omdat open vragen snelle, korte antwoorden opleveren.
B
Omdat open vragen leerlingen stimuleren om zelf na te denken en uitgebreider te antwoorden.
C
Omdat open vragen het makkelijker maken om het juiste antwoord te geven.
D
Omdat open vragen alleen ja/nee antwoorden vragen.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een goede manier om een groep in te delen tijdens een sportles?
A
Iedereen door elkaar laten kiezen wie ze willen
B
De groep indelen op basis van leeftijd en vaardigheid
C
Alleen de sterkste leerlingen bij elkaar zetten
D
De groep zo klein mogelijk maken, zonder rekening te houden met niveau
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een gesloten vraag?
A
De vraag nodigt uit tot een lang en uitgebreid antwoord
B
De vraag begint altijd met "waarom"
C
De vraag stuurt naar een kort en specifiek antwoord, zoals "ja" of "nee"
Slide 18 - Quizvraag
Vraag: Welke kledingkeuze is het meest geschikt voor een docent tijdens het geven van een training?
A
Een formeel pak met stropdas, om autoriteit uit te stralen.
B
Casual kleding zoals een spijkerbroek en T-shirt, om benaderbaar te zijn.
C
Een nette, professionele outfit met een blazer of colbert, om zowel deskundigheid als toegankelijkheid te tonen.
D
Sportieve kleding, zoals een trainingspak, om energie en dynamiek uit te stralen.