Wat: Opdracht 2 en 3 (kennis) en als je het nog niet af hebt: 5 t/m 7 (inzicht).
Hoe: Eerste 5 minuten stil, daarna mag je fluisterend overleggen met je buur.
Hulp: Lukt het niet? Vraag eerst je buur. Kom je er samen niet uit, steek dan je hand op.
Tijd: Zie timer.
Uitkomst: De lesstof komt terug op de toets en aan het eind van de les in de quiz!
Klaar: Maak alvast een samenvatting (opdracht 4), doe een moeilijkere opdracht (opdracht 8+) of maak flitskaarten van de dikgedrukte begrippen in paragraaf 1 en 2! Die kun je bewaren (in je agenda of boek) om mee te oefenen voor de toets. Je mag ook lezen in je leesboek.
Flitskaarten zijn kaartjes van papier of karton met op de ene kant een begrip en op de andere kant de betekenis van het begrip of een tekening ervan. Je kunt ook een memoryspel maken: op het ene kaartje komt dan het begrip en op de andere kaartje het plaatje of de beschrijving!