Taalbeschouwing juni oefenen

Taalbeschouwing juni oefenen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalLager onderwijs

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalbeschouwing juni oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

De leerlingen maken volgende hun laatste proefwerk. pv?


Slide 3 - Open vraag

Het warme zomerweer komt eraan. pv?


Slide 4 - Open vraag

Mijn broer en ik leren hard voor de proefwerken. pv?


Slide 5 - Open vraag

De proefwerken van de vlinderklas zijn bijna voorbij. pv?

Slide 6 - Open vraag

Onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

De leerlingen maken volgende hun laatste proefwerk. o. ?


Slide 8 - Open vraag

Het warme zomerweer komt eraan.
o.?


Slide 9 - Open vraag

Mijn broer en ik leren hard voor de proefwerken. o.?


Slide 10 - Open vraag

De proefwerken van de vlinderklas zijn bijna voorbij. o.?

Slide 11 - Open vraag

Samenstellingen 
Samenstellingen zijn woorden die bestaan uit twee of meerdere woorden.
De woorden in de samenstelling bestaan apart, ze hebben een betekenis op zich.
  • huis + nummer = huisnummer
  •  tanden + borstel + houder = tandenborstelhouder
  • bad + kamer + deur = badkamerdeur

Slide 12 - Tekstslide

Zoek de samenstelling
A
de verhuis
B
het huisje
C
de huishuur
D
huiswaarts

Slide 13 - Quizvraag

Maak zoveel mogelijk samenstellingen met huis

Slide 14 - Open vraag

Afleidingen
Een afleiding bestaat uit een grondwoord en een voor- of achtervoegsel.
  • Een grondwoord heeft al een betekenis op zich en kan apart voorkomen. 
  • Een voor- of achtervoegsel heeft geen betekenis op zich en kan niet apart voorkomen
bv. bedenken, schoonheid, rustig, onmogelijk

Slide 15 - Tekstslide

Zoek de afleiding
A
de zoektocht
B
het bezoek
C
het zoekboek
D
de zoekgids

Slide 16 - Quizvraag

Maak 2 afleidingen met 'zin'

Slide 17 - Open vraag

Homoniemen
Een woord met 2 verschillende betekenissen. 


Slide 18 - Tekstslide

Synoniemen
2 verschillende woorden met dezelfde betekenis 

Slide 19 - Tekstslide

Tegenstellingen
2 woorden die het omgekeerde betekenen 

Slide 20 - Tekstslide

moe, uitgeput zijn
A
homoniemen
B
synoniemen
C
tegenstellingen

Slide 21 - Quizvraag

blad, blad
A
homoniemen
B
synoniemen
C
tegenstellingen

Slide 22 - Quizvraag

Geef 2 betekenissen van blad

Slide 23 - Open vraag

zwak, sterk
A
homoniemen
B
synoniemen
C
tegenstellingen

Slide 24 - Quizvraag

Verwijswoorden
woorden die verwijzen naar een ander woord

Slide 25 - Tekstslide

Anna pakte haar tas en liep naar de bushalte. Ze was bang dat ze te laat zou komen. Naar wie verwijst ze?
A
Anna
B
haar tas
C
de bushalte

Slide 26 - Quizvraag

Anna belde haar vriendin maar___ nam niet op. Vul aan met een verwijswoord.

Slide 27 - Open vraag