havo 4/24 januari 2024/ Herhalingsles: naamvallen en ontleden

Naamvallen
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 2 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 3 - Quizvraag

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 7 - Quizvraag

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 

Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je nodig voor deze les:

  • Je Ipad met oortjes/hoofdtelefoon
  • Je grammatica overzicht blz. 140/141 Textbuch.

Slide 9 - Tekstslide

Wiederholung

Op de volgende slide volgt een korte uitleg video m.b.t. de 1e, 3e en 4e naamval. Je kunt de video altijd een stukje terugspoelen, in het geval dat het even te snel ging.

Slide 10 - Tekstslide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. Of:

Slide 11 - Tekstslide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 12 - Tekstslide

Kijk of er een van-constructie in de zin staat:
Kennst du den Titel des Buches?(van het boek)2e naamval

Slide 13 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 14 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 15 - Tekstslide

Ich habe dies... Wagen gekauft
=hem=lijdend voorwerp (4)
dus...

Slide 16 - Tekstslide

Ich habe dies... Wagen gekauft.

Slide 17 - Open vraag

Dies.... Wagen hat 30.000 Euro gekostet.
=hij=onderwerp(1)
dus...

Slide 18 - Tekstslide

Dies... Wagen hat 30.000 Euro gekostet.

Slide 19 - Open vraag

Zoals de der-Gruppe:

dies-,
welch-,
jed-, jen
manch-,
solch, all
Zoals de ein-Gruppe:
mein-,
dein-,
sein-,
enz. 
(alle bezittel.
vnw.)

Slide 20 - Tekstslide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 21 - Tekstslide

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Gebruik voor de oefening je grammatica overzicht.
Maak gebruik maken van een kladpapier voor het beantwoorden van de vraag. Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken. Vergelijk jouw antwoord met de gegeven uitleg. Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 23 - Open vraag

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 24 - Open vraag

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 25 - Open vraag

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstiges Angebot (o) gemacht.

Slide 26 - Open vraag

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 27 - Open vraag

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 28 - Open vraag

Sie haben d..... Radfahrer (m) kein.... Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 29 - Open vraag

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 30 - Open vraag

Mutti bringt d.... kranke Kind ins Bett.

Slide 31 - Open vraag

mc-vragen


Bepaal welk lidwoord/voornaamwoord je moet inzetten. Let hierbij goed op het geslacht.

Slide 32 - Tekstslide

Sie können (de) Arzthelfer (m) Ihr...Rezept (o) geben.
A
dem/ihr
B
dem/ihres
C
der/ihren
D
den/ihr

Slide 33 - Quizvraag

Ich habe ein.... Geschenk (o) gekauft.
A
eine
B
ein
C
einem
D
einen

Slide 34 - Quizvraag


(Zijn) Geld (o) liegt auf dem Tisch.
A
Sein
B
Seine
C
Seines
D
Seiner

Slide 35 - Quizvraag


Johann ist d___ Bruder von Jan.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 36 - Quizvraag

Was für ein Geschenk (o) hast du
( mij)................. gekauft?
A
mich
B
mir
C
mein
D
für mich

Slide 37 - Quizvraag

Deine Ärztin hat (jou) ........... ein Antibiotikum verschrieben.
A
dich
B
für dich
C
deine
D
dir

Slide 38 - Quizvraag

Melina hat (haar) .......... Friseur (m) zu viel bezahlt.
A
ihre
B
ihrem
C
seinem
D
seiner

Slide 39 - Quizvraag

Welk werkwoord gaat NIET met de vierde naamval?
A
es gibt
B
bitten
C
danken
D
fragen

Slide 40 - Quizvraag

Evaluatie:
Wat heb je geleerd?

Slide 41 - Open vraag

Evaluatie:
Wat ging er goed?

Slide 42 - Open vraag

Evaluatie:
Wat ging niet zo goed en vind je nog moeilijk?

Slide 43 - Open vraag

Reflectie:
Waar ga je nog aan werken om dit goed onder de knie te krijgen en hoe ga je dit doen?

Slide 44 - Open vraag

Extra oefenen?
slim stampen en oefeningen in de cr onder grammatica.

Slide 45 - Tekstslide