In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Oefentoets H6 Licht
Slide 1 - Tekstslide
Meerkeuze vragen
Slide 2 - Tekstslide
Als je om je heen kijkt, zie je allerlei voorwerpen. Je ziet een voorwerp als:
A
het voorwerp wordt verlicht
B
er licht uit je ogen op het voorwerp valt
C
er licht van het voorwerp in je oog valt
D
het voorwerp zich niet in de schaduw bevindt
Slide 3 - Quizvraag
Welke twee lichtbronnen zijn natuurlijke lichtbronnen?
A
een houtvuur
B
de sterren
C
een straatlantaarn
D
de zon
Slide 4 - Quizvraag
Een lichtbron straalt licht uit. Dat licht beweegt langs:
A
horizontale lijnen
B
kromme lijnen
C
rechte lijnen
D
verticale lijnen
Slide 5 - Quizvraag
Een boom wordt verlicht door twee straatlantaarns. De boom geeft daardoor een kernschaduw en een halfschaduw. Hoeveel straatlantaarns kun je zien als je een in de halfschaduw staat?
A
0
B
1
C
2
Slide 6 - Quizvraag
Als je je hand tussen een lamp en een projectiescherm houdt, ontstaat er een schaduw op het scherm. Deze schaduw wordt groter als je:
A
je hand dichter bij het scherm houdt
B
je hand verder van de lamp houdt
C
het scherm dichter bij de lamp zet
D
een sterkere lamp neemt
Slide 7 - Quizvraag
In afbeelding 1 zie je een lichtstraal die teruggekaatst wordt. Welke hoek is in afbeelding 1 de hoek van inval?
A
hoek 1
B
hoek 2
C
hoek 3
D
hoek 4
Slide 8 - Quizvraag
Een lichtstraal kaatst terug van een vlakke spiegel. Dan is de hoek van inval:
A
kleiner dan de hoek van terugkaatsing
B
even groot als de hoek van terugkaatsing
C
groter dan de hoek van terugkaatsing
D
groter of kleiner dan de hoek van terugkaatsing
Slide 9 - Quizvraag
Welke twee beweringen over een spiegelbeeld zijn waar?
A
De spiegelwereld is exact gelijk aan de wereld voor de spiegels
B
Het spiegelbeeld lijkt achter de spiegel te staan
C
Het spiegelbeeld van een voorwerp is kleiner dan het voorwerp
D
Jouw spiegelbeeld staat even ver achter de spiegel als jij er voor
Slide 10 - Quizvraag
Je tekent een spiegel met een invallende lichtstraal, een normaal en een teruggekaatste lichtstraal. Welke bewering over de invallende lichtstraal is waar? De invallende lichtstraal:
A
begint bij de spiegel
B
eindigt op de spiegel
C
staat loodrecht op de normaal
D
staat loodrecht op de spiegel
Slide 11 - Quizvraag
Welke bewering over een prisma is waar?
A
Een prisma wordt ook wel een spectrum genoemd
B
Een prisma splitst het zonlicht in verschillende kleuren
C
Een prisma voegt gekleurd licht amen tot wit licht
D
Een prisma werkt op zonne-energie
Slide 12 - Quizvraag
Maja komt met een rode jurk op school. In het lokaal wordt een proefje gedaan met gekleurd licht. Er is alleen een lamp aan die zuiver blauw licht uitstraalt. Welke kleur lijkt Maja’s jurk nu te hebben?
A
Blauw
B
Paars
C
Rood
D
Zwart
Slide 13 - Quizvraag
Welke twee beweringen over absorberen en terugkaatsen van gekleurd licht zijn waar?
A
Groene voorwerpen absorberen rood licht.
B
Rode voorwerpen absorberen rood licht.
C
Witte voorwerpen weerkaatsen blauw licht.
D
Zwarte voorwerpen weerkaatsen alle kleuren licht.
Slide 14 - Quizvraag
Welke twee beweringen over infraroodstraling (ir) en ultraviolette straling (uv) zijn goed?
A
Een koud voorwerp zendt uv-straling uit.
B
Een ir-sensor kan op beweging van mensen reageren.
C
Je huid wordt bruin door ir-straling.
D
Uv-straling kan huidkanker veroorzaken
Slide 15 - Quizvraag
De letterlijke betekenis van ultraviolet is:
A
donker violet
B
naast het violet
C
sterker dan violet
D
voorbij het violet
Slide 16 - Quizvraag
Welke apparaten maken gebruik van ultraviolette straling?
A
afstandsbedieningen en alarminstallaties
B
afstandsbedieningen en blacklights in discotheken
C
zonnebanken en apparaten voor de behandeling van sportblessures
D
zonnebanken en blacklights in discotheken
Slide 17 - Quizvraag
Open vragen
Slide 18 - Tekstslide
In afbeelding 2 zie je verschillende lichtbronnen. a. Welke lichtbronnen zie je in de afbeelding? b. Schrijf achter elke lichtbron of het een natuurlijke of een kunstmatige lichtbron is.
Slide 19 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad bij opdracht 17. Op een plein staan twee lantaarnpalen, L1 en L2 (afbeelding 3). Tussen de beide palen staat een tafel.
a. Teken de schaduw die lantaarnpaal 1 op het plein veroorzaakt. Schrijf erbij: S1. b. Teken de schaduw die lantaarnpaal 2 op het plein veroorzaakt. Schrijf erbij: S2. c. Arceer het gebied waar sprake is van kernschaduw. Maak een foto van de tekening en voeg toe.
Slide 20 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad (vraag 18). Een lichtstraal valt op een spiegel (afbeelding 4). a Teken de normaal. Zet er de letter n bij. b Zet de letter i in de hoek van inval. c Teken de teruggekaatste lichtstraal. d Zet de letter t in de hoek van terugkaatsing. Maak een foto van de tekening en voeg toe.
Slide 21 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad (vraag 19). Uit een zaklantaarn valt een bundel licht op een spiegel (afbeelding 5).
Teken hoe deze bundel door de spiegel wordt teruggekaatst. Maak een foto van de tekening en voeg toe.
Slide 22 - Open vraag
Uit een lichtkastje komt een bundel licht. Een balletje wordt in die lichtbundel gehouden (afbeelding 6).
Wat gebeurt er met de schaduw van het balletje als het balletje verder van de muur wordt gehouden? Leg je antwoord uit.
Slide 23 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad (vraag 21). Caissières gebruiken vaak een spiegel om te zien of er iets in de winkelwagen van de klant ligt.
a Teken het gebied dat de caissière in afbeelding 7 kan zien. Arceer dit gebied.
Maak een foto van de tekening en voeg toe.
Slide 24 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad (vraag 21). Caissières gebruiken vaak een spiegel om te zien of er iets in de winkelwagen van de klant ligt.
Leg uit of de spiegel goed hangt.
Slide 25 - Open vraag
Een vlag wordt door een lamp beschenen. De kleuren van de vlag zijn geel – blauw – wit (van boven naar beneden). In welke kleuren zie je de banen van de vlag van boven naar beneden als de lamp: a wit licht uitzendt? b blauw licht uitzendt? c rood licht uitzendt? d groen licht uitzendt?
Slide 26 - Open vraag
In een discotheek wil je flink opvallen op de dansvloer. Niet alleen omdat je goed kunt dansen, maar ook door je kleding.
Welke kleur moet deze kleding hebben om goed zichtbaar te zijn: wit of zwart? Leg je antwoord uit.
Slide 27 - Open vraag
Gebruik bij deze vraag het antwoordenblad (vraag 24). Een hond staat naast een tafel onder een lamp (afbeelding 8).
Geef aan welk deel van de hond in de schaduw is en welk deel wordt verlicht. Laat zien hoe je dit hebt gevonden.