Hoofdzinnen / bijzinnen / bezittelijk voornaamwoord / persoonlijk voornaamwoord

Vandaag
  1. Lezen (5:00 minuten)
  2. Terugblik
  3. Huiswerk bespreken
  4. Herhaling: hoofd- en bijzinnen  /  bezittelijke- en persoonlijke voornaamwoorden
  5. Aan de slag!
  6. Terugblik.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  1. Lezen (5:00 minuten)
  2. Terugblik
  3. Huiswerk bespreken
  4. Herhaling: hoofd- en bijzinnen  /  bezittelijke- en persoonlijke voornaamwoorden
  5. Aan de slag!
  6. Terugblik.

Slide 1 - Tekstslide



Aan het einde van deze les..

  1. .. heb je 10 minuten serieus gelezen.
  2. .. weet je wat het verschil is tussen hoofd- en bijzinnen
  3. .. weet je wat persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden zijn en hoe je deze kunt herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Een PV is altijd een..

Slide 5 - Open vraag

Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de vragen..

Slide 6 - Open vraag

3. Huiswerk bespreking
Huiswerk was:
Maken:
  • Blok 5: grammatica, opdracht 1 t/m 4
     p.256 t/m 258
  •  Werk de opdrachten uit in je schrift. 
Open je boek, p256
Pak je schrift
Samen nakijken: 
1/2/3

Slide 7 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
HERHALING
hoofdzin & bijzin

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn samengestelde zinnen?
Enkelvoudige zinnen hebben eén persoonsvorm
  • Ik zie hem staan.
  • Ik wil hem wat vragen.

Samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen.
  • Ik zie hem staan en wil hem wat vragen.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin
Tip:
In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar en kan het niet los van elkaar staan.

Slide 10 - Tekstslide

Een samengestelde zin 
Deze kan bestaan uit:

  • twee of meer samengevoegde hoofdzinnen (hoofdzin + hoofdzin);
              Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.

  • een hoofdzin met een of meer bijzinnen erin (bijzin + hoofdzin); 
              Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt zij bij de bakker.

  • een of meer hoofdzinnen met een of meer bijzinnen erin (hoofdzin + hoofdzin + bijzin).
             Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat ze die zo lekker vindt.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden hoofdzinnen
In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel.
            - Heb jij de keuken gestofzuigd?
            - Ik wil dat broodje eten.
            - Die man is gek geworden.

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door nevenschikkende voegwoorden, zoals: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.
          - Ik kan die lamp niet repareren, maar ik kan wel een nieuwe lamp kopen.
          - Hij eet geen hamburgers meer, want hij wordt anders snel te dik.
          - De buurman heeft grijs haar en hij gaat iedere ochtend hardlopen.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden bijzinnen
In een bijzin staat de persoonsvorm niet vooraan, maar juist achteraan (helemaal achteraan of als een van de laatste woorden). 

Hoofd- en bijzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door onderschikkende voegwoorden, zoals: dat, als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra, of, wat.

- Hij vertelde me dat hij naar het strand zou gaan.
- Ze gaat met me mee, als ik haar ticket betaal.
- Ik vind hem heel slim, hoewel hij af en toe wel slordig is.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de bijzin?

Wie als eerste over de finish is, wint het toernooi.
A
wint het toernooi
B
wie als eerste over de finish is

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de hoofdzin?

Mijn moeder zei dat ik als baby altijd aan het lachen was.
A
Mijn moeder zei
B
dat ik als baby altijd aan het lachen was.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de bijzin?

De oude man, die voor de openhaard zit, heeft mij opgevoed.
A
De oude man heeft mij opgevoed
B
die voor de openhaard zit

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de indeling van de zin?

Mijn moeder hielp mij altijd met Engels, omdat ik dat erg moeilijk vond.
A
hoofdzin + bijzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + hoofdzin

Slide 17 - Quizvraag

Voornaamwoorden
HERHALING
persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Waar verwijst een persoonlijk voornaamwoord naar?

Slide 19 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar: mensen, dieren en dingen 
- neem over in je schrift 

Voorbeelden: ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, zij, ze, hun en hen.


Slide 20 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord in de plaats zetten van een naam.

Voorbeeld:
Hij geeft de gitaar aan mij   >  Johan geeft de gitaar aan Lieke
De drumstokjes zijn van jou  >  De drumstokjes zijn van Pieter

- neem over in je schrift 


Slide 21 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord(en)? Ik ga na school met jou mee naar huis.

Slide 22 - Open vraag

Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?

Slide 23 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord
Het geeft een bezit aan  >  iets is van iemand
- neem over in je schrift 

Voorbeelden: mijn, jouw, je , uw, zijn, haar, ons, onze, jullie, hun

Slide 24 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord vervangen door een lidwoord (de/het/een) of door een naam + s/'s 

Voorbeeld:
Het is jouw werkboek  >  Het is het werkboek
Dat is haar werkboek  >  Dat is Pieters werkboek

- neem over in je schrift 

Slide 25 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
LET OP!! Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord 

Let op (spelling!): 
Dat is toch jouw schrift? (bezittelijk)
    * jouw is bez. vnw en dus met een w aan het eind!
Dat schrift is toch van jou? (persoonlijk)
   * jou is pers. vnw en dus zonder w aan het eind!

- neem over in je schrift 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en)?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.

Slide 27 - Open vraag

5. Huiswerk


Vrijdag 17 juni:
Maken:
  • Blok 6: grammatica, opdracht 1 t/m 5 
      p.307 t/m 309
     Werk de opdrachten uit in je schrift. 

Leren
  • grammatica blok 5 p.256 t/m 260

  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Tijd tot afsluiting van de les.
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren 

Slide 28 - Tekstslide

Terugblik:
Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen een hoofd- en een bijzin.

Slide 29 - Open vraag