Hoofdletters en leestekens

Hoofdletters en leestekens
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Aan het begin van elke zin gebruik je een hoofdletter. 
  • Je gebruikt een hoofdletter bij bijvoorbeeld namen, bedrijven en aardrijkskundige namen.

Slide 2 - Tekstslide

Is de volgende zin goed geschreven?
'morgen ga Ik naar Amsterdam.'
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Hoe moet de zin: 'morgen ga Ik naar Amsterdam.' wel geschreven worden?

Slide 4 - Open vraag

Is de volgende zin goed geschreven?
'Ik ga morgen solliciteren bij jumbo.'

A
Nee
B
Ja

Slide 5 - Quizvraag

Hoe moet de zin: 'Ik ga morgen solliciteren bij jumbo.' wel geschreven worden?

Slide 6 - Open vraag

Wanneer gebruik
je een punt?

Slide 7 - Woordweb

Punt en komma
Punt
  • Aan het eind van een zin
  • Bij afkortingen, bijvoorbeeld: a.u.b., bijv., blz. en m.b.v.

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik
je een komma?

Slide 9 - Woordweb

Punt en komma
Komma
  • Tussen twee persoonsvormen (Als je klaar bent, mag je gaan.)
  • In een opsomming, behalve voor 'en' (Een paar dieren zijn: de leeuw, de tijger en de panter.)
  • Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij een zelfstandig naamwoord horen (De mooie, rode fiets.)
  • Achter de aanhef van een brief (Geachte Jan, )
  • Bij een aanspreking voor of na de naam ('Jan, kan je even komen.' of 'Kom maar, Jan?')
  • Rondom een toevoeging die wat meer vertelt over de zin/tekst/het onderwerp (Jan, die vandaag jarig is, krijgt cadeautjes.)
  • Voor voegwoorden. Let op: dit geldt bijna nooit voor het voegwoord 'dat' (De miereneter heet zo, omdat hij veel mieren eet.)

Slide 10 - Tekstslide

Is de volgende zin goed geschreven?
'Het eten dat ik thuis vaak eet zijn: spruitjes. boerenkool, en wortels,'

A
Nee
B
Ja

Slide 11 - Quizvraag

Hoe moet de zin: 'Het eten dat Jan thuis vaak eet zijn: spruitjes boerenkool, en wortels' wel geschreven worden?

Slide 12 - Open vraag

Vraagteken

  • Je gebruikt de vraagteken aan het einde van een zin. 
  • Je gebruikt een vraagteken wanneer de zin een vraag bevat.
  • Om nieuwsgierigheid, twijfel of onzekerheid uit te drukken.

Slide 13 - Tekstslide

Maak hier een vraagzin van: 'Hij vroeg me of ik wilde gaan.'

Slide 14 - Open vraag

Uitroepteken
  • Een uitroepteken (!) wordt gebruikt om een sterke emotie, verrassing, enthousiasme, of een opdracht uit te drukken in geschreven tekst. 
  • Emotie: Het wordt vaak gebruikt om vreugde, verrassing, woede, frustratie, verbazing, spanning of dringendheid uit te drukken. Voorbeeld: "Wat een geweldig nieuws!" of "Pas op!"
  • Uitdrukkingen: Het uitroepteken wordt vaak gebruikt na een uitdrukking om er kracht bij te zetten. Voorbeeld: ‘Ongelooflijk!’ , ‘Geweldig!’
  • Bevelen en instructies (gebiedende wijs): Het uitroepteken ook gebruikt achter instructies en bevelen. Voorbeeld ‘Sta op!’, ‘Ga weg!’
  • Dialoog: Uitroeptekens kunnen worden gebruikt in geschreven dialoog om nadruk te leggen op de emotie en toon van een personage. Voorbeeld: ‘Ik kan het niet geloven!’ riep ze uit. 
  • Gebruik de uitroepteken met mate.

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf de volgende zien goed: 'Jan, ga weg.'

Slide 16 - Open vraag

Puntkomma
  • om twee zinnen die bij elkaar horen te verbinden (zonder een voegwoord) 
  • Twee zinnen tot een langere zin
  • Net als de punt sluit de puntkomma een zin af, maar tegelijkertijd maakt ze duidelijk dat er een nauwe band is met de volgende zin.

Slide 17 - Tekstslide

Maak hier een zin van met een puntkomma: "Ze hield van lezen." en "Hij gaf de voorkeur aan films kijken."

Slide 18 - Open vraag

Dubbele punt
  • Een dubbele punt wordt gebruikt om een lijst, citaat, verklaring, samenvatting of formele brief aanhef te introduceren. Het helpt bij het structureren en verhelderen van de geschreven tekst.

Slide 19 - Tekstslide

Plaats een dubbele punt op de juiste plek in de volgende zin:
"Hij zei ik kom langs vanavond"

Slide 20 - Open vraag

Aanhalingstekens
  • wordt gebruikt als een zin letterlijk wordt geciteerd of om een betekenis van een woord of uitdrukking te omschrijven
  • enkele aanhalingstekens worden gebruikt bij ironisch gebruik
  • dubbele aanhalingstekens worden gebruikt bij citeren 

Slide 21 - Tekstslide

Plaats de aanhalingstekens op de juiste plek in de volgende zin:
'Ik hou niet van appeltaart, zei ik.'

Slide 22 - Open vraag

Haakjes
  • Wordt gebruikt als een zin letterlijk wordt geciteerd of om een betekenis van een woord of uitdrukking te omschrijven
  • Wordt gebruikt om een stukje informatie dat niet belangrijk is in de zin er toch in te zetten
  • Haakjes gebruik je ook als je binnen een citaat iets weglaat. Je citeert niet het hele stuk

Slide 23 - Tekstslide

Plaats de haakjes op de juiste plek in de volgende zin:
'Jan 3 jaar houd van auto's.'

Slide 24 - Open vraag

Beletselteken
  • De zin wordt afgebroken 
  • De lezer zelf geacht word een woord op de puntjes in te vullen (zin wordt dus niet afgemaakt) 
  • Plotselinge pauze, of lange onderbreking

Slide 25 - Tekstslide

Plaats het beletselteken op de juiste plek in de volgende zin:
'De oude bibliotheek was gevuld met mysterieuze geheimen en krakende boekenkasten.'

Slide 26 - Open vraag